De fluwelen bezetting.

(Een toneelstuk dat geen toneelstuk is)

  1. Utrecht 20 december 1972-februari 1973: de langste universitaire bezetting in Nederland (Volkskrant, feb 1973). -- Transitorium Twee.
  2. “Darum denke ich, du solltest dableiben mitnöffnen Swert, wenns dir wirklich danach ist und dein Zorn ist groß genug, denn du hast ein guten Grund, das geb ich zu, aber wenn dein Zorn ein kurzer ist, geh lieber gleich weg.” -- Bertolt Brecht, Mutter Courage und ihre Kinder.
  3. Als de woorden niet kloppen, is wat gezegd wordt niet wat bedoeld wordt. Als wat gezegd wordt niet klopt wordt het juiste werk niet gedaan. Als het werk niet klopt, bederven de zeden en de kunsten. Let er daarom op dat de woorden kloppen. -- Confucius, 551-479 v.Chr.
  4. “De personages in dit verhaal zijn verzonnen; elke gelijkenis met bestaande plaatsen, met gebeurtenissen, met levende en/of overleden personen, zelfs met de ik-figuur berust louter op toeval.”

Voorwoord.

Dit Voorwoord is uit 2015. Ik zou het op prijs stellen dat u, nadat u op deze tekst heeft geklikt, dit Voorwoord bij onderstaand verhaal, dat in 1974 is geschreven, leest. De gemiddelde leeftijd van de actievoerders was 21 jaar! Het verhaal gaat over een verwarrende, levensveranderende gebeurtenis. Met de informatie in het Voorwoord komt het verhaal beter tot zijn recht. Het kan de ogen openen zelfs van mensen die aan universitaire bezettingen hebben deelgenomen. Klik op de tekst om het volledige voorwoord te lezen. Ook verderop in de tekst kunnen vetgedrukte teksten worden aangeklikt!

1.1. Ontmoeting.

Ik zit op onze kamer in Utrecht. E. en ik zijn uit Amsterdam verhuisd naar een studentenflat. De kamer is klein. Rood-zwart gestreepte gordijnen voor de ramen, oranje vloerkleed op de grond, groene deken over het tweepersoonsbed, bruine doek als scheiding tussen bed en wasbak, witte muren met een plaat van Boeddha aan de rechter wand, welke de minst zichtbare muur is vanaf de plaats van binnenkomst, de enige deur van de kamer.

Het is avond, de gordijnen zijn dicht. Er is maar weinig licht op de kamer. Door de gesloten ‎rode gordijnen en het oranje vloerkleed lijkt de kamer een warm koesterend hol. Je voelt ‘s ‎nachts de duisternis om je heen, omdat grote delen van de kamer in het donker liggen.‎

Ik ben alleen thuis, omdat E. vannacht moet werken. Ik zit te lezen in een hoekje op zwarte ‎kussens dicht bij het raam. Het is stil om me heen. Verderweg hoor ik de auto’s over de weg ‎snorren, stoppen voor stoplichten en optrekken. Ik zit in de Don Quichot te lezen.‎

Dan wordt er opeens aangebeld. Als ik door het raam naar beneden kijk, zie ik Student ‎Alfred en D. op de galerij staan op de plaats waar de voordeur zich moet bevinden. Ik gooi ‎hen de sleutel toe. Even later zitten zij op mijn kamer. Drinken pilsjes. Zij zijn gekomen, ‎omdat ik altijd pils in huis heb.‎

Student Alfred zet Jimmy Hendriks op. De radio staat keihard. Er wordt niet gesproken. ‎Alleen gedronken. Met dat zij de kamer binnengekomen zijn, heb ik de macht over mijn ‎territorium verloren. Het is niemandsland. Van lezen kan nu niets meer komen.‎

D. , student Alfred en ik studeren Culturele Antropologie. Zij zijn mijn vrienden geweest in ‎mijn eerste studiejaar. Daarna ben ik naar Amsterdam verhuisd en heb ik het contact met hen ‎verloren. Ik weet dat zij beiden actief zijn in de Instituutspolitiek. Wat ze precies doen is mij ‎niet helemaal duidelijk. Het komt er in ieder geval op neer dat zij een volstrekt andere ‎wetenschapsopvatting voorstaan dan die van de heersende stafleden. Met het gebruikelijke ‎studentikoze cynisme hebben zij zich “instituutdesperado′s” genoemd, omdat uitzicht op een ‎meer florissante toekomst niet in het verschiet ligt. En omdat ik hun vriend ben, ook al ben ik ‎dan niet helemaal op de hoogte met de Instituutsproblematiek, ben ik nu ook een desperado, ‎al was het maar vanwege de grote hoeveelheid bier die verorberd wordt en om de steeds ‎harder afgespeelde Jimmy Hendriks. Het zou ieder, die hier binnen zou komen, met een ‎oogopslag duidelijk zijn: dit zijn desperado′s. ‎De kamer is een hoogspanningsveld, de muziek schreeuwt pijn en ellende, het bier doet giftige moerasdampen naar ′t hoofd stijgen, onze kelen zijn dicht ‎geknepen, de een na de andere sigaret wordt uitgedrukt en opgestoken. En dit niet, omdat wij ‎gedrieën tegenstrijdige gevoelens en ideeën zouden hebben, maar juist omdat wij zo ‎eensgezind zijn in onze ellende en in onze pijn, in onze ideeën…….Als Jimmy stil valt, en Student Alfred niet meteen de plaat weer opzet, zegt hij:‎
“Wij hebben het volgende plan. Het afgelopen jaar zijn wij in zoveel mogelijk ‎instituutscommissies gaan zitten. De bedoeling was om langs die weg druk uit te oefenen op ‎het onderwijsbeleid. Maar na een paar maanden bleek dat wanneer de studenten bij deze ‎commissies aanwezig waren, er geen besluiten genomen werden, omdat, nu de studenten mee ‎mochten beslissen, er geen meerderheid voor het stafstandpunt in allerlei zaken te vinden was. ‎Wij hebben namelijk ook een paar stafleden voor onze standpunten kunnen winnen, en de ‎stemmen staakten. Anders had de staf altijd de meerderheid van stemmen; nu was er ineens ‎bijna altijd een patstelling. Omdat dus verschillende commissies onbestuurbaar bleken, werden ‎er beslissingen genomen achter gesloten deuren en buiten medeweten van de studenten. Dat ‎pikken we niet meer.. Bij de eerst volgende belangrijke beslissing, waarbij wij geen inspraak ‎krijgen, gaan we tot actie over.”‎
‎D. knikt.‎“En het onbestuurbaar worden van de commissies‎,” vult D. Student Alfred aan, “lag ook in onze verwachting. Langzamerhand gaan wij het hele systeem ondermijnen! Zolang ‎er niet naar ons wordt geluisterd, moet het systeem kapot.”‎
Ik knik:“ Zijn hiervan voldoende studenten op de hoogte?”‎
‎D. :“Wij zijn weer begonnen met het uitgeven van De Kabul, ons blaadje. En dat gaat vlot van de ‎hand. Trouwens, zelfs als je niets afweet van deze bestuurlijke rotzooi, dan nog heb je reden ‎genoeg om tot actie over te gaan, alleen al om het onderwijs, dat er bij ons gegeven wordt. D’r ‎is niet een capabele docent aan ons instituut verbonden. Leuke verhaaltjes vertellen dat ‎kunnen ze wel, maar echt onderwijs geven, daar hebben ze geen van allen kaas van gegeten. ‎Over Marxisme weten ze niets. Echt NIETS.‎”‎
‎Ik knik en ben het weer met hen eens. Student Alfred zet Jimmy weer op en begint mee te ‎zingen, heel zachtjes voor zich heen. ‎“Soul……soul‎……”‎ Ik moet ineens hard en schamper lachen. Zenuwachtig, de spanning is enigszins geweken.
“Dat moet je toch niet zó zingen,” zeg ik,‎ “maar zó……‎.” En ik schreeuw me daar een schreeuw weg, alsof ik zwaar noodlijdend ben “SOUL……SOUL‎……”‎ ‎Het dringt door merg en been. Ik schrik mezelf rot en beef over mijn hele lichaam. Student Alfred stemt in ‎en geniet zichtbaar. Op dat moment voelen wij beiden precies hetzelfde: een enorme ‎vernietigende kracht die ons bindt. Ten Strijde!‎

1.2. Discussies.

Inleiding: ‎
Wij bevinden ons op de elfde verdieping van een hoog flat-gebouw, Transitorium II genaamd, ‎op de Universitaire campus van Utrecht, de Uithof genaamd. Het is duidelijk: hier kan alleen ‎Romantiese-Ivoren-Toren-Wetenschap gepleegd worden, ver van de massa, hoog boven het ‎volk verheven, ergens in ijle atmosferen, waar geen mens kan leven.

Elke verdieping van de Torenflat Transitorium II wordt ingedeeld door een H-gangen-stelsel. ‎De liften bevinden zich in de dwarsbalk van de H. De parallel lopende vertikale lijntjes van de ‎H zijn de gangen, die naar de diverse kantoortjes, bibliotheken en collegezalen leiden. De flat ‎is door exact dezelfde indeling van elke verdieping zo ingenieus simpel, dat menig nieuw ‎aangekomen student of staflid er dagen dwalende heeft zoek gebracht, omdat hij zijn eigen ‎verdieping of lokaal niet meer kon terugvinden. Na verloop van tijd echter ontdekt iedereen, ‎dat er bij elk kantoortje en zaaltje een nummer is aangebracht, waarvan het eerste cijfer ‎verwijst naar de verdieping, waarop hij of zij zich op dat moment bevind(t)en.‎

In één zo’n collegezaal genummerd en wel (1101), op de elfde verdieping dus, bevindt zich ‎een aantal studenten in de Culturele Antropologie. Het is ongeveer twee weken na de bewuste ‎ontmoeting bij mij thuis. De reden waarom deze vergadering plaats vindt, is de volgende: ‎achter de ruggen van de studenten om hebben stafleden besloten tot het instellen van een ‎vakgroepenstruktuur. Er zullen twee vakgroepen komen: één politieke en één religieuze ‎antropologie. Voortaan zullen daarom politieke en religieuze antropologie de enige ‎afstudeermogelijkheden aan ons instituut zijn.

Politiek bewuste studenten hebben echter een volkomen andere opvatting over wat ‎afstudeermogelijkheden zijn dan de heren professoren. De studenten geloven niet in ‎specialisatie. De antropologie staat van het begin af aan in het teken van de totaalbenadering, ‎d.w.z. antropologen proberen een maatschappij in z′n totaal, in al zijn aspecten, te bestuderen. ‎Alle studieonderdelen, zoals daar zijn economie, politiek, religie, psychologie, filosofie, biologie staan ‎met elkaar in een onverbrekelijk verband. Het bestuderen van slechts één facet van een ‎maatschappij, of het nu alleen het politieke of het religieuze is, doet er niet toe, - leidt tot een ‎vertekend maatschappijbeeld. Alle facetten van een maatschappij moeten in onderling antropologies verband ‎worden bestudeerd.‎

Deze benadering is mogelijk vanuit een fenomenologiese wetenschapsopvatting. Door de ‎typiese kenmerken van een maatschappij te bestuderen, kan men een diepgaand inzicht ‎verwerven in onze maatschappij en in de van ons vreemde maatschappijen. Omdat elke ‎maatschappij, samenlevingsvorm evenveel bestaansrecht heeft, kan men alleen een juist beeld ‎van de typiese kenmerken van een voor onze westerse maatstaven “vreemde” maatschappij ‎krijgen door zich zo onbevooroordeeld mogelijk in te leven in deze “vreemde” samenlevingen. ‎‎“Onbevooroordeeld” wil zeggen: door kennis van de waarden en normen van de eigen ‎maatschappij, de waarden en normen van de andere maatschappij te leren schatten naar z′n ‎eigen intrinsieke waarde. Een typies gezamenlijk kenmerk van onze en vreemde maatschappijen is uitbuiting. Maar die neemt in de beide maatschappij-vormen volslagen andere verschijningsvormen aan. Door ons ‎‎“onbevooroordeeld‎‎” er tegenover op te stellen, kom je achter de verschillen van uitbuiting door manipulatie van lonen in onze maatschappij en die van eigendom- en prestigeverschillen in vreemde maatschappijen. De fenomenologies-antropologiese wetenschapsopvatting laat geen specialisatie, geen ‎kwantificering - want het typiese van een maatschappij valt te kwalificeren, niet te ‎kwantificeren - geen tevoren gestruktureerde vragenlijsten toe. Bovendien sluit deze wetenschapsopvatting naadloos aan bij de in de Antropologie ontwikkelde onderzoeksmethodiek: de Participerende Observatie. Hierbij neemt de onderzoeker deel aan het maatschappelijk leven en observeert ondertussen het gedrag van zijn “onderdanen”. Dit gaat nooit in stukjes en beetjes, maar altijd als deelnemer aan een gebeurtenis in zijn totaal. De gebeurtenis kan deze maatschappij typeren of niet. Maar dat moet worden afgewogen in een beoordeling van de verschillende gebeurtenissen ten opzichte van elkaar.

Bij het vernemen van het stafbesluit tot het instellen van 2 vakgroepen hebben bovenstaande ‎overwegingen ertoe geleid dat een kleine groep politiek bewuste studenten overging tot het ‎bijeen roepen van een algemene studentenvergadering.‎

1.3.0. Inleiding op “Even voorstellen ”.‎

Op het moment dat ik in deze vergadering onderstaande discussies begin op te schrijven, is ‎het al laat in de middag. Buiten de ramen van de collegezaal waarin wij vergaderen, is het ‎schemerdonker met ergens ver weg in de diepte de twinkelende stadslichtjes van Utrecht. Na jaren niet gerookt te hebben, steek ik voor het eerst weer een sigaret op. Misselijk van de rook blijf ‎ik schrijven, schrijven alsof m′n leven ervan afhangt. De ochtend en middag is besteed aan ‎discussies over het bestaande onderwijsprogramma en de veranderingen die wij, de studenten, ‎daarin aangebracht willen zien.

‎‎

Twee punten zijn uit deze discussies naar voren gekomen:‎

Het is de bedoeling dat deze vergaderdag besloten zal worden met het formuleren van een ‎aantal eisen als een advies aan de staf. De algemene verwachting is dat bovengenoemde twee ‎punten, netjes geformuleerd in de vorm van eisen, aan de staf als een advies zullen worden ‎aangeboden…….‎

1.3.1. Even voorstellen: Student D.‎

‎ ‎

D. hebben we al eerder ontmoet bij mij thuis. Hij is een erg intelligente kop. Het was zijn ‎nuchter verstand dat mede leidde tot het organiseren van de studenten en tot de politieke ‎activiteiten van enkelingen. Hij wist dat de studenten alleen langs deze weg een stem in het ‎kapittel zouden krijgen. Door in een commissie zitting te nemen wist hij dat hij en zijn ‎kameraden bekendheid onder de stafleden zouden krijgen, en hierdoor een streepje voor ‎kregen op anderen, dacht hij. Zolang dit tot voordeel van de algehele studentenpopulatie ‎strekte, oké. Kwam er een moment –en hij wist dat dit moment, dit verschrikkelijke ogenblik ‎voor de overtuigde aanhangers van de alternatieve wetenschapsopvatting zou komen– waarop ‎deze alternatieve wetenschapsopvatting bezoedeld en ontkracht zou worden, dan was er nog ‎altijd zijn persoonlijke bekendheid met de stafleden, die hem in z′n verdere carrière van dienst ‎zou kunnen zijn. In hem was er via z′n intelligentie altijd een automatisme werkzaam dat ‎gokte op het sterkste paard. Dat sterkste paard werd op dit moment nog bereden door de ‎studenten.‎

Student D:(toneelaanwijzing: gesprek in een hoekje van de zaal)
“Het gaat helemaal fout. We hadden Bas niet als voorzitter moeten nemen‎.”
Student Ik:“Bas doet het prima. Wat gaat er dan fout?”
‎Student D.: ‎“Wat voor zinnige eisen kun je hier nou uit afleiden? D′r moeten eisen komen op struktureel ‎nivo en niet inhoudelijke eisen.“
Student Alfred:‎(Student Alfred zijn we ook al eerder bij mij thuis tegengekomen. Verderop volgt een uitgebreidere kennismaking. Toneelaanwijzing: komt als onbekende, in het ‎donker geklede figuur op en gaat naast de twee eerste studenten zitten)
“Kom, ga je mee, dan draaien we een paar strukturele eisen in elkaar. Dan laten we de ‎vergadering stemmen tussen ons voorstel en de eisen die de anderen zo dadelijk wel zullen ‎gaan opstellen.‎”
Student D.: “Goed. Ga je mee, dan typen we ze ook meteen uit op stencil.‎”

In het volgende kwartier worden er ook door “de anderen” eisen opgesteld, nadat uit de ‎vergadering een verzoek is gedaan een aantal mensen daarmee te belasten. Na een kwartier ‎staan er twee totaal verschillende eisenpakketten op het bord. De studenten, die de gehele dag ‎meegedraaid hebben herkennen hun eigen maatschappelijk relevante eisen in het inhoudelijke ‎eisenpakket. Het eisenpakket in afzondering opgesteld door student D. en Student Alfred is ‎hun volkomen vreemd. Er ontstaat verwarring, als blijkt dat Student Alfred en D., beiden ‎erg hoog aangeslagen instituutszaken-kenners hardnekkig hun eigen eisenpakket verdedigen. ‎De massa begint te twijfelen. Niet aan de goede bedoelingen van Student Alfred en D., maar ‎aan zich zelf. Bladeren ritselen en staan op het punt om om te slaan als één blad.

Student D.:“Met inhoudelijke eisen moet je bij de staf niet aankomen, dan knikken ze alleen maar ja en ‎amen‎.”
Student Alfred: “‎Deze keer moeten er harde eisen gesteld worden: een gelijke vertegenwoordiging van staf en ‎studenten in het bestuur. Daarna kun je inhoudelijke eisen gaan stellen‎‎.”
Student D.:“Zolang wij geen vinger in de pap hebben, branden we ons alleen maar als wij ervan eten. Als je ‎nu met inhoudelijke eisen aan komt dragen, dan kunnen ze je nog van alles beloven en hun ‎beloftes niet nakomen. Of ze klojen er zo mee aan dat het nog steeds niets inhoudt. Stukturele ‎eisen moeten we aan de staf stellen. NU!”

‎Er wordt gestemd. Het eisenpakket van Student Alfred & D. wordt op 6 onthoudingen na met algemene ‎stemmen aangenomen. Meteen wordt er een delegatie afgevaardigd naar de staf. Aangezien ‎de staf ook net in vergadering is (weer buiten ons medeweten om) zullen enkele stafleden nog ‎vandaag op onze eisen antwoorden.

Binnenkomst van de staf (even voorstellen):
Th. Nobel (klik!), eerst binnenkomende: een kort, enigszins gedrongen mannetje, meestal in donkere ‎pakken met een fleurig, fel oranje of gebloemde stropdas; kortom beroeps burokraat. Zwarte ‎bril met uitzonderlijk dikke glazen, waarmee hij over de hoofden van de studenten naar het ‎andere eind van de wereld kijkt. Hij heeft dan ook in Suriname onderzoek verricht onder de ‎bosnegers.‎
S. Canteclaer (klik!), tweeds binnenkomende, de revers vasthoudend en een beetje daarmee frunnikend. Mager schriel mannetje, was in z′n vorig leven waarschijnlijk kip. Heeft ‎onderzoek gedaan onder de Nuër, een volksstam in Oost Afrika. Bestaat die stam nog? ‎‎

Tenslotte, prof B. Bruin (klik!): nog steeds erg dik, met een erg dikke kop en een erg geile lach. ‎Zijn meest geliefkoosde hobby: religie. Hij zou dan ook onze voorganger in één van de ‎geplande vakgroepen zijn geworden, ware daar niet een histories obstakel geweest: de ‎fluwelen bezetting. Hij verbleef lange tijd onder de Papoea′s en becommentarieerde met een ‎zeker genot het koppensnellen en kannibalisme, dat, naar men mag aannemen, onder ‎Nederlands, Bruins bestuur werd verboden.‎

Er heerst een algehele stilte in de collegezaal. Professor Nobel schraapt zijn keel.

Th. Nobel: “‎Het is u natuurlijk allen duidelijk dat wij ons niet diepgaand met de gestelde eisen ‎hebben kunnen bezig houden. Alle stafleden waren het er echter direkt over eens dat een ‎gelijke vertegenwoordiging van studenten en stafleden in het Dagelijks Bestuur van het ‎instituut, onmogelijk is.”
B. Bruin: “‎Daaraan wil ik nog toevoegen dat het mijns inziens ook onwenselijk zou zijn. De ‎staf beschikt nog steeds over een grotere kennis en expertise, wat betreft ‎wetenschapsbeoefening dan de gemiddelde student. Iets anders is dat er in de laatste ‎maanden een aantal diepgaande meningsverschillen tussen de staf enerzijds en de studenten ‎anderszijds zijn gerezen die naar mijn mening eens en voor altijd uit de wereld geholpen ‎dienen te worden.‎”
Student R. (toneelaanwijzing: kleine jongen, trekt zenuwachtig aan zijn baard) :‎ ‎“U doet nog altijd alsof iedereen in de staf dezelfde mening is toegedaan. Wij weten zeker ‎dat dat niet het geval is.”
‎S. Canteclaer (toneeelaanwijzing: enige toonhoogte verschillen laten doorklinken, te wijten ‎aan buitengemeen emotionele aandoeningen):‎ ‎“‎Wij zijn niet allemaal exact dezelfde mening toegedaan, maar in hoofdlijnen denken wij over ‎een aantal belangrijke zaken hetzelfde. Anders zou zo′n instituut onbestuurbaar zijn!”
Student R.: “‎Dat zegt u nu wel, maar wij weten zeker dat minstens drie stafleden voor een ‎grotere vertegenwoordiging van studentenzijde zijn. Of noemt u dat een onbelangrijk ‎meningsverschil?”
S. Canteclaer (toneeel aanwijzing: schelle hoge uitschieter als van een gecastreerde haan):‎ ‎“Hoe weet u dat?”
‎Student R.: “‎Dat doet er niet toe.‎”

Stilte.‎

B. Bruin: “Ik zou er nogmaals dringend op willen wijzen, dat er …… zoals blijkt …… hoog nodig een manier, ‎een weg tot overleg tussen staf en studenten moet worden gevonden. Vindt u ook niet, prof ‎Nobel?”
Prof Nobel: “Ja zeker……”
Student R.: “Schoft, huichelaar……”
B.Bruin: “Nou, als student R. er zo overdenkt en ik veronderstel dat hij met deze aantijging ‎eveneens de overige aanwezige studenten vertegenwoordigt, dan zie ik geen reden, hier nog ‎langer te blijven. Gaat u mee heren?”

De heren stellen zich netjes in het gelid op, en vertrekken met opgeheven hoofden uit de zaal. ‎Gemompel onder de studenten: één, twee, één, twee……

Student S.:(toneeel aanwijzing: lijkt op Raspoetin, gerafelde baard en oosterse wijsheid uitstralend): “‎Wij gaan bezetten, bezetten....Bezetting, bezetting, bezetting....BEZETTING!”

Maar na het vertrek van de heren professoren, vertrekken nu ook langzamerhand de heren ‎studenten. Wij hebben honger. In allerijl wordt er nog besloten morgen weer bij elkaar te ‎komen en eventueel tot de bezetting van het instituut over te gaan.‎

1.3.2. Even voorstellen: Student Ik.‎

Ook Ik hebt u al ontmoet bij mij thuis. Ik geniet van chaotische situaties, net als iedereen, ‎overigens. Dit zijn de weinige momenten, waarop ik mezelf kan (terug-)vinden. Tijdens de ‎bezetting is mijn gevoelsleven aangesterkt, omdat het meer geschraagd werd door ‎verstandelijke overwegingen. Ik leerde weer op mijn gevoelens te vertrouwen. Verdrongen ‎gevoelens lieten zich gelden.
‎ In tegenstelling tot D. is er in mij geen automatisme werkzaam, waardoor ik op het sterkste ‎paard zou kunnen wedden. Toch gokt Ik graag, en probeert Ik mensen gevoelsmatig ‎afhankelijk van zich te maken. Ik heb de gevoelens van anderen nodig om mijn onzekere ‎gevoelens te laten gelden. Een bezetting leent zich daartoe uitstekend. Ik heb geen platform ‎nodig om mensen toe te spreken, maar juist een plaatsje onder de mensen, misschien om alleen ‎maar te luisteren samen met anderen, misschien om te demonstreren, misschien om alleen maar ‎op mijn kont te zitten samen met anderen, die op hun kont zitten en verder niets doen. Alleen ‎als het me opwindt, oefen ik invloed uit op de gang van zaken op zoek naar sensatie, een ‎beroering van de zintuigen, de senses……het spektakel!

Student Ik ‎(toneelaanwijzing: lange blonde haren, sliertig, puntig tovenaarsbaardje): “‎Nou, gaan we bezetten?‎”
Student J. ‎‎(Student J. wordt later als personage uitgebreid besproken. In de bezetting heeft hij een sleutelrol gespeeld. De vraag is nog steeds, waarom en hoe hij dit heeft gedaan? Een illusie najagend? Of op zoek naar een baan? Toneelaanwijzing: lange slungelige jongen met autoriteit, harde hand‎): “We wachten of d′r nog meer mensen komen‎‎!‎”
Student Ik: “‎Maar we hadden afgesproken om om 10 uur bij elkaar te komen‎.‎”
‎ Student D.: “‎En je moet er rekening mee houden dat er gisteren al veel mensen weg waren, toen wij dit ‎afspraken. Volgens mij komen d′r niet meer‎.”
Student Alfred: “Als wij nu gaan bezetten en ze horen over de radio dat het instituut bezet is, dan komen ze ‎wel. Als we nu niet bezetten, verliezen we alle winst die we gisteren hebben geboekt in de ‎vorm van de enorme opkomst en betrokkenheid van studenten.”
‎Student J.: “Oké. Wie neemt welke kamer? Ik ga naar de kamer van Nobel, student S. gaat naar die van ‎Bruin,……”
‎‎Student Ik: ‎“Ik ga naar Canteclaer……”
‎‎Student D.: “Ik ga met je mee!”
‎‎Student J.: “‎Oké, let′s go!”

De studenten verspreiden zich opgewonden over de verschillende kamers van de stafleden. ‎Klop, klop.‎

Canteclaer‎: “Binnen……”
Student D.: “Mijnheer Canteclaer, wij wilden u zeggen, dat van nu af aan het instituut bezet is.”
Canteclaer: “‎Bezet? Hoezo?”
Student D.: ‎“Wij nemen uw kamer in beslag en voorlopig mag u uw kamer niet verlaten.”
Canteclaer: “‎Nou, dat is me wat moois. Jullie bedoelen dat jullie mijn kamer bezetten. Dat er ‎geen onderwijs meer zal worden gegeven? Dat de zaak stil ligt?”
Student Ik: “‎Ja. Plat!”
Canteclaer: “‎Oh zit het zo. Nou, dan zal ik maar eens de bewakingsdienst opbellen.”

Paniek onder het handje vol studenten in de kamer.‎

Student D.: “‎Je doet het niet!”

Ik kijk naar dit magere schriele kippetje en denk terug aan een incident uit mijn eerste studiejaar. Het was allang onder studenten bekend dat de heer Canteclaer al jaren hetzelfde dictaat ‎gebruikte voor zijn college “inleiding op de antropologie”. De studenten hadden besloten het ‎dictaat uit het jaar daarvoor te stencilen en onder de studenten te verspreiden, zodat je niet onnodig veel tijd ‎hoefde te besteden aan het volgen van een gezapig college, maar alleen maar deze stencils ‎hoefde door te nemen om bij hem tentamen te doen. Wat een woede, buitensporige ‎kwaadheid was er toen uitgekakeld door dit kereltje! En dat alleen omdat het hem overbodig maakte, en hem ‎eens goed duidelijk maakte dat wij hem niet nodig hadden om voor zijn examen te slagen.‎

Nu ik voor hem sta, besef ik ineens duidelijk dat hij volkomen overbodig is, dat hij, nu hij naar ‎de telefoon reikt, alleen maar een sta–in–de–weg is. Op dit moment zou ik hem kunnen ‎vermoorden. Niet omdat ik hem haat, maar omdat opgeruimd netjes staat. Ik doe het niet, ‎omdat hij alleen maar de hoorn van de haak neemt en hem dan theatraal bijna direct weer teruglegt op ‎de haak. Maar op dit moment besef ik ook ineens, wat er in dat jaar dat ik in Amsterdam ‎woonde, is gebeurd. Hoe muren hoog de onmacht van mijn vrienden is tegen deze vervloekte ‎sta–in–de–wegs. Ze zijn d′r, omdat ze er zijn. Ze zijn d′r niet om les te geven, ze zijn d′r niet ‎voor de studenten, niet omdat zij als mens acceptabele mensen zijn, niet omdat zij intelligente ‎mensen zijn, maar alleen omdat er een gat is waarin iemand begraven moet worden. (Growing older is just an other stone in de wall……, Pink Floyd.) Alleen daarom zijn ze er, ‎omdat in kamertje, nummer zus en zo, op de elfde verdieping, nog niemand op de stoel zit, die ‎iemand anders daar heeft neergezet, omdat weer iemand anders dat wilde. Kun je zo iemand ‎vermoorden?‎

Student D.: “Ze roepen ons om bij elkaar te komen voor overleg in de collegezaal.‎”
Student Ik: “Ik blijf wel hier om hem in de gaten te houden.”
‎Student D.: “Dan ga ik even kijken, wat er gezegd wordt.‎”

Tegen de middag is de bezetting een feit. De stafleden hebben zonder tegenstribbelen een ‎voor een het instituut verlaten. Nobel merkt bij het weggaan zelfs op: “Nu heb ik eindelijk ‎vrije tijd om mij aan mijn wetenschappelijke studie te wijden.” De dag rommelt verder. Tegen ‎de avond loop ik tegen een volslagen onbekende op.‎

Student Ik: “Hoe kom jij hier binnen? De conciërge laat er niemand meer in.‎‎”
Persoon: “Ik ben van de televisie...‎”
‎Student Ik: “Oh ja? Mag ik je perskaart dan even zien, want andere persklanten mochten er ‎niet in van de conciërge...‎”

Persoon toont zijn perskaart!

Persoon: “Ik ken student J. Ik ben van hetzelfde studiejaar als hij.‎”

Ik neem hem van top tot teen op. Wijs hem dan, waar student J. zijn intrek heeft genomen. ‎Het wordt later duidelijk dat hij een door Nobel gestuurde intrigant is. Dat is dan ook ‎waarschijnlijk de reden waarom hij door de portier in het gebouw werd toegelaten.‎

1.3.3. Even voorstellen: Student Alfred- student J.‎

Student Alfred
Student Alfred was bij de eerste ontmoeting bij mij thuis. Tijdens de bezetting wierp hij zich ‎aan de zijde van student J. al spoedig op als vice-leider. Dit stootte op groot verzet van ‎anderen, die zichzelf niet wilden onderschatten en zijn bevoorrechte positie aan de zijde van ‎student J. niet konden waarderen. Door de onverzettelijke overtuiging, waarmee hij hun zijn ‎analyses van de situatie voorhield, wist hij een overwicht op zijn mededingers te behouden. ‎Student Alfred was er zelf van overtuigd dat zijn analyses volstrekt objectief en ‎onomstotelijk waren.‎
Het abstractienivo waarop hij praatte was in feite religieus, omdat hij in intuïtieve waarheden ‎geloofde. Zijn onwankelbare zelfverzekerdheid gaf de bezetters de moed te doen wat zij ‎deden: het geloof in het slagen van de bezetting.‎

Op een ochtend kom ik de kamer binnen, waar Student Alfred en student J. in overleg zijn ‎over verder te ondernemen acties. Student Alfred heeft mij gevraagd daar te komen om de ‎brief van student P. te bespreken. Student P., belangrijk voorman van de studentenoppositie, ‎zit momenteel in India. De afspraak is vanuit Nederland contact met hem te onderhouden. ‎Onderwerp is: wat kunnen wij hier doen voor de mensen daar; oftewel: hun strijd is onze ‎strijd!‎

Als ik de kamer binnenkom met het doel samen met student J. en Student Alfred een brief ‎aan student P. terug te schrijven, heerst er een niet te harden gespannen sfeer.‎
‎Student Ik: “Oh, ik zie dat jullie nog in overleg zijn, ik wacht wel even. Ik ben trouwens de ‎brieven van P. vergeten.”
‎Geen antwoord. Ik doe de deur dicht. Even later op de gang kom ik Student Alfred tegen.
‎Student Ik: “Hadden jullie ruzie?”
Student Alfred: “Nee. Wist je niet dat wij altijd zo met elkaar omgaan, als we alleen zijn. Als ‎er andere mensen bij zijn, zitten we elkaar steeds voor de gek te houden, lijken we erg ‎ontspannen, maar dat is niet zo. Student J. vindt dat onze relatie zuiver zakelijk moet zijn.”
‎Student Ik: “Dat meent-ie toch zeker niet?”
‎Student Alfred: “Natuurlijk meent hij dat. Wij gaan met elkaar om, omdat de bezetting ‎moet lukken. En WIJ kunnen de bezetting maken of breken. Als student J. en ik uit elkaar ‎gaan, dan ligt de bezetting op z′n kont. Dan kruipen de studentjes op hun blote knietjes naar ‎de stafleden om alsjeblieft gewoon weer door te mogen gaan. Je ziet het: hoeveel mensen zijn ‎er die zich echt inzetten voor de bezetting? Student D. heeft de biezen genomen. Verdomme! ‎Jij kon toch altijd zo goed vloeken, daar ben ik altijd jaloers op geweest……”
‎Student Ik: “Oh ja? Maar……was er nou echt niks tussen jullie? Waar hadden jullie ′t dan ‎over?”
Student Alfred: “Ik vertelde student J. dat ik gisteren met een meisje ben uitgeweest. Zij ‎heeft al een vriend, en dus was het moeilijk……”
‎Student Ik: “Was student J. daar kwaad over?”
Student Alfred: “Nee, hij ziet het niet zitten dat geflikflooi met meisjes, maar kwaad, echt ‎kwaad is hij daar niet over. Wij uiten geen gevoelens tegen elkaar. Ieder moet zich maar uit ‎zijn eige sores redden. Student J. vertelde trouwens zelf -- je weet dat hij gisteren met een ‎getrouwd meisje naar huis is geweest om bij haar thuis voor de bezetters eten te halen -- dat ‎dat kind met hem naar bed wilde. Als je maar even meer in de belangstelling staat dan een ‎normaal mens, kleden ze zich al uit vóór je “nee” hebt kunnen zeggen.‎”
Student Ik: “Nou ja, zeg. Maar, je hebt ze wel nodig. Als hier geen meisjes waren, zou ik ′t ‎hier niet lang uithouden.‎‎”
Student Alfred: “Die meiden hier, op een paar na, mag je ze voor mijn part allemaal in de ‎gracht kieperen. Stelletje paardenkoppen.‎”
‎Student Ik: “Daar dacht je gisteren nog anders over, toen we naar die roje keken……‎‎”
Student Alfred : “God, wat heeft dat kind een mooi figuur. Alleen, die kop, daar zou je zo ‎een spijker overheen halen.‎‎”
Samenzwerend grinneken. Wij lopen naar de kamer, waar student J. alleen is achtergebleven. ‎De spanning is blijven hangen, lijkt me nu alleen volkomen surrealistisch. Student J. staat ‎zogenaamd ontspannen te babbelen met de door Nobel gezonden Intrigant. Student Alfred ‎en ik houden ons enigszins op de achtergrond. De betreffende Persoon heeft een kind van ‎ong. 4 jaar meegebracht.‎
Student Ik: “Waarom is dat kind hier?‎”
Persoon: “Ik heb d′r net van de peuterspeelplaats opgehaald.‎”
Het kind gooit bekertjes om, waarin kleine bodempjes chocolademelk zitten. Overal verspreid ‎liggen kleine plasjes, druppeltjes, chocolademelk. Met een lepeltje roert het in de plasjes, zodat ‎deze steeds groter worden. Student Alfred en ik staan gefascineerd toe te kijken.
‎Persoon: “Dus jullie willen niet met de staf over een eventueel compromis gaan praten?‎”
Student J.: “Nee.‎”
Persoon: “Godverdomme zit daar niet zo te knoeien, Alice!‎”
Student Alfred schrikt zichtbaar van deze uitval.
‎Student Alfred (toneelaanwijzing: gevaarlijke ondertoon): “Heet ze Alice?‎”
‎Persoon (toneelaanwijzing:enigszins van zijn stuk gebracht) : “Ja.‎”
Student Alfred (toneelaanwijzing: pakt een vol bekertje met hete chocolademelk): “Hier ‎gooi dit bekertje ook maar om; tenslotte kun jij d’r niets aan doen dat je zo graag zit te ‎knoeien. Je pappa weet er ook wel weg mee.‎”

Stilte.

Persoon: “Ik zeg het nog één keer: ik blijf bij mijn standpunt dat er overleg met de staf moet ‎komen. Als de bezetters geen contact met de staf willen opnemen, dan ga ik naar andere ‎studenten, die wél met de staf willen praten.”
Student J. (toneelaanwijzing: gebruik van het autoritair afsluitende, Franse achtervoegsel ′hein′) : “De meerderheid van de studenten staat achter de bezetting. Als je al studenten ‎vindt, die een compromis willen sluiten met de staf, dan vormen zij altijd een minderheid, hein.”
Persoon: “Maar deze situatie is toch onhoudbaar, niemand is erbij gebaat. Het is toch ‎verstandig contact met de staf te onderhouden. Je hebt deze bezetting achter de hand, nu kun ‎je eisen stellen. Maar je kunt niet van de staf verwachten dat ze met alles akkoord zullen gaan. ‎De staf is nu eenmaal afhankelijk van Den Haag; en Den Haag zegt: geen gelijke ‎vertegenwoordiging. De staf moet wat veren laten, maar jullie ook, anders kom je nooit uit ‎deze situatie. Alle beide partijen moeten de broek laten zakken en met de blote billen, zonder ‎enige vooroordelen, met elkaar in overleg gaan.”
Dit voorstel kreeg later onder de studenten ‎de naam: het blote billen concept. Student J.: “Wij gaan d′r niet op in. De staf moet eerst maar eens laten zien dat ze aan onze ‎eisen tegemoet wil komen.”
Daarmee was de kous af, voor die dag, de studentenbil bleef steken in een broekje, en de ‎intrigant bleef komen.‎
Student J.: “Laten we die brief van P. morgen maar bespreken. Hij schrijft toch alleen maar ‎over de ellende die hij tegenkomt. Hij moet iets heel anders doen: hij moet contacten leggen ‎op universiteiten in India. Die mensen kunnen we dan hier uitnodigen. Maar daar komt ie niet ‎aan toe. Hij komt gewoon zijn belofte niet na. We moeten nu naar de algemene vergadering; ‎die brief kan wel wachten, hein? Als hij zich niet aan z′n afspraken houdt, dan hoeven wij dat ook ‎niet……”

De bezetters hebben driemaal daags een algemene bezettersvergadering. Verder is er in de ‎namiddag iedere dag de onderwijsdiscussie waar iedereen geacht wordt aan deel te nemen. ‎Een aparte groep is de Persgroep, die alle nieuwtjes aan het ANP doorgeeft, en ervoor zorgt ‎dat er mensen zijn, die samenvattingen van het gebeurde aan de studenten toesturen. Die ‎middag verloopt de onderwijsdiscussie als volgt:‎

Student S. (toneelaanwijzing, die van het Raspoetin type: wijst naar een schoolbord): “Ik heb ‎hier de verschillende onderwijsonderdelen opgezet, die er op dit ogenblik op het instituut ‎gegeven worden: politieke, religieuze, economische en psychologische antroplogie. Het gaat er ‎mij om dat deze onderwijsonderdelen goed op elkaar afgestemd worden.”
‎Student Alfred : “Ach, schei toch uit, slijmerd. De staf heeft al jaren zulke schema′s ontworpen. Het stelt niets voor.”
‎Student S.: “Nu stelt het nog niets voor, maar als je de onderwijsonderdelen goed op elkaar ‎afstemt, zul je zien dat het een goed onderwijsprogramma oplevert.”
‎Student Alfred: “Hoe wil je de verschillende onderdelen goed op elkaar afstemmen? En is ‎de staf daar al niet jaren mee bezig?”
‎‎Student J.: “Ach laat maar zitten. Da′s niks, dat schema. Het gaat niet om een goeie integratie ‎van de verschillende onderwijsonderdelen, maar om een wezenlijk andere ‎wetenschapsopvatting.‎”
‎Student S. (toneelaanwijzing, cynisch): “En Student Alfred zal ons die wel even geven.”
‎Student Alfred (toneelaanwijzing, heft zijn handen ten hemel, en laat ze met een ‎weggooigebaar weer naar beneden vallen): “Als het zo moet gaan……”
‎Student J.: “Wij moeten uitgaan van de totaal-benadering……”
‎Student S.:“ Hier heb je de totaal-benadering op bord staan!”
‎Student Alfred: “Ach man, jij snapt er ook werkelijk niets van. Politiek, religie, economie en ‎psychologie zijn deelaspecten. Wat hier op het instituut gebeurt, is de zaak omdraaien: in ‎plaats van typische kenmerken van een maatschappij in kaart te brengen, bestuderen we ‎deelaspecten, en verliezen daarbij de samenhang uit het oog. Als je je nu met bijv. politieke ‎antropologie bezig houdt, kun je geen aandacht hebben voor de consequenties die de politiek ‎heeft voor de economie, de religie enz. Als je een maatschappij beschrijft op grond van zijn ‎typische kenmerken, dan merk je dat die kenmerken politieke, religieuze, economische en ‎psychologische deelaspecten hebben. Een typisch kenmerk vraagt om actie. Zó zou je deze ‎bezetting een typisch kenmerk van onze westerse kapitalistische maatschappij kunnen noemen. ‎In deze bezetting, in deze actie komen economische, politieke, religieuze en psychologische ‎deelaspecten aan de orde. Door die systematisch in kaart te brengen kunnen we deze actie ‎sterker maken. Als je je alleen op de deelaspecten richt, doe je het omgekeerde: je breekt dat ‎waar kracht, energie, beweging is op in deeltjes, waardoor je de gemobiliseerde kracht ‎krachteloos, energieloos, staties maakt. Antropolgie moet dus, volgens mij, zich richten op dat ‎wat in beweging is, op dat wat de mensen in de wijk willen, op het ondersteunen van ‎vakbondacties zoals die van de ENKA, of, in de Derde Wereld, op bevrijdingsoorlogen, ‎guerilla′s, of communitydevelopment……”
‎Student S.: “Nou dat vind ik dan een goeie invulling van mijn schema!”
‎Student Alfred: “Ik heb het, dacht ik, nu toch duidelijk gezegd? Of niet soms?”
‎Student J.: “Ja, maar hij wil het gewoon niet begrijpen. Laten we stemmen of we nu verder ‎zullen discussiëren over het schema van S. of over andere wetenschapsopvattingen zoals de ‎totaal-benadering. Als we hierin een keuze maken, dan kunnen we verder plannen gaan maken ‎voor de toekomst van het instituut.”

De totaal-benadering heeft voor de meeste studenten nog de aantrekkingskracht van het ‎nieuwe. De stemming valt dus ten gunste van Student Alfred en J. uit. Student S. wordt ‎gevraagd of hij nader wil preciseren, wat hij precies met “goed afgestemd” bedoelt, en wordt ‎daarmee met een kluitje in het riet gestuurd.

Student J.: “Een opsomming van de typische kenmerken van een maatschappij levert een ‎beschrijving op. Een beschrijving is voor iedereen toegankelijk in tegenstelling tot het ‎statistisch cijfermateriaal, dat slechts door enkelen begrepen kan worden. Met een beschrijving ‎kan niet achterbaks gemanipuleerd worden.”
Een student: “Gebeurt dat nu dan wel?”
Student J. (toneelaanwijzing: gebruikt bij lange uiteenzettingen vaak het franse‎ tussenwerpsel ′âih′, in vertaalde werken consequent geschreven als ′hein′):‎ “In dienst van wie wordt er altijd onderzoek verricht, wie betaalt deze onderzoeken, âih? De ‎Shell, de Gemeente, het Rijk, niet De buurt waarin het onderzoek plaats vindt, want die ‎beschikt niet over het geld, niet de Derde Wereld, want die beschikt niet over het geld om ‎onderzoek te doen naar bodemschatten en naar bestuurlijke organisaties, âih! En het Rijk doet ‎onderzoek in opdracht van het bedrijfsleven, niet voor de mensen, die de regering gekozen ‎hebben en haar belasting betalen. Of denk je dat de Shell, het Rijk, de Gemeente deze ‎onderzoeken in het algemeen belang doen, âih?”
‎Student: “Waarom studeer je dan, als je toch vanzelf in een baan terecht komt die in dienst ‎van de rijke lui is?”
‎Student J. : “Omdat je alleen door je in te leven in de bezittende klasse kunt leren, hoe je ze ‎kunt bestrijden,âih. Je hoeft trouwens niet persé in een goed betaalde baan terecht te komen.”
Student: “Is deze bezetting ook een onderdeel van onze strijd tegen de bezittende klasse?”
Student Alfred: “Ja, en als antropoloog moet je kiezen voor onderdrukte groeperingen; ‎onze wetenschap moet in dienst staan van de onderdrukte groeperingen--Maar wij dwalen af van ‎ons discussiepunt.”
Student J.: “Een beschrijving van een arbeidersbuurt op grond van de eigen ervaringen van de ‎buurtbewoners kan inzicht geven in hun eigen levensomstandigheden.”
Student Alfred : “Hebben arbeiders zelf niet een veel beter zicht op hun eigen situatie dan ‎wij? Studenten hebben over het algemeen een dikke plank voor hun kop.”
Student J.: “Door je in te leven in het wel en wee in een arbeidersbuurt, kun jij met je grotere ‎kennis van het burokraties systeem, van het politieke klimaat, van de economische situatie, hen ‎direkt steunen in hun strijd tegen de onderdrukking.”
‎Student Alfred: “...en ons instituut probeert ons vol te pompen met halfslachtige rechtse ‎ballen priet-praat en ons op die manier de weg af te snijden naar de arbeiders, omdat het ‎instituut niet gediend is met onze inzet voor de arbeidersklasse en de onderdrukte ‎groeperingen……”
Student S. onderbreekt Student Alfred: “Âiha...Âiha...”

1.3.2. Even voorstellen: student J.- Student Alfred‎

Student J.
We hebben hem nog niet aan u voorgesteld. Hij is de Leider van de bezetters. Hij was dit vooral op ‎grond van zijn superieure kennis van wetenschappelijke literatuur. Bovendien was hij degene, ‎die het langst van alle studenten aan ons instituut gestudeerd had, hoewel hij door zijn ‎zwervend bestaan geen instituutskenner was zoals de studenten D. en Alfred. Hij kreeg zijn ‎aanhang onder de studenten door zijn scherpe kritiek op het onderwijsbeleid, op ons instituut ‎en de wetenschapsbeoefening in het algemeen. Vóór de ‎fluwelen bezetting verbleef hij voor het doen van antropologisch veldwerk in de buitenwijken van Parijs. Onder het spreken liet hij dat af en toe duidelijk merken. Op dit onderzoek is hij later afgestudeerd, cum laude.

‎Zijn leven bestond uit een reeks van ondermijnende activiteiten tegen vooraanstaande ‎wetenschapsmensen in Nederland. Zijn verantwoording van deze activiteiten: de ‎gehonoreerde wetenschap staat in dienst van de onderdrukkers. Wanneer je een autoriteit op ‎zijn beperkte wetenschapsgebied weet te verslaan met argumenten uit een ander deelgebied ‎van de wetenschap, wanneer je bovendien zijn leerlingen daardoor weet te prikkelen tot felle ‎kritiek op hun leermeester, de autoriteit, dan moet dit uiteindelijk leiden tot de algehele ‎ineenstorting van de bestaande wetenschapsbeoefening. Op die manier wordt de weg vrij ‎gemaakt voor wetenschap in dienst van de onderdrukte massa′s.

Aangezien voor het uitvoeren van deze strategie een voortdurende strijd op steeds wisselende ‎fronten gevoerd moet worden, kon student J. zich onmogelijk aan iemand binden. Zijn relaties ‎met de mensen op het strijdtoneel waren zakelijk. Elk moment kon hij zich ergens anders in de ‎strijd moeten werpen, omdat hij daar méér nodig was, of omdat het een zaak van groter ‎belang betrof.‎

De volgende dag. ′s Ochtends vroeg bespraken Student Alfred, student J. en Ik de brief van ‎student P. uit India.. Student Alfred heeft er een uitgesproken mening over. Elke opmerking ‎van student P. in zijn brief weet hij te herleiden tot schuldbesef. Dat student P. het rot vindt ‎mensen langs de weg te zien sterven, schuldbesef. Dat student P. de banden tussen ‎ontwikkelde en onderontwikkelde landen wil bestuderen, schuldbesef, dat hij tempeltjes bezoekt ‎en niet met mensen op de universiteit praat, schuldbesef. Wat bezielt Student Alfred. Hij is ‎volkomen onbereikbaar. Stom geslagen en plat geluld zit Ik toe te kijken, hoe zijn armen ‎rusteloos door de lucht maaien, zijn mond beweegt, zijn schaduw voor het raam heen en weer ‎beweegt, ik hoor hem niet. Hij hoort mij niet.‎

Student J.: “Ik kan ook niet uit die brieven komen……”
Student Alfred: “Ik schrijf hem wel over de bezetting. Tenslotte komt hij nu binnenkort weer ‎naar Nederland‎.”

Dan is het tijd voor de algemene vergadering. Op deze vergadering zal het voor de eerste keer ‎tijdens de bezetting tot een diepgaand conflict komen. Student D. die na een weekje vakantie, ‎zomaar weer meedenkt te kunnen draaien, maar daar niet in slaagt, is de aanleiding tot het ‎conflict.

Student D.: “Hoe denk je in godsnaam die acties te gaan houden? Goed, je kunt naar het huis ‎van Nobel gaan en zeggen dat hij een klootzak is, maar wat bereik je daarmee?”
Student Alfred: “Zoals je weet is er door de Intrigant en een groepje andere antropologen ‎een handtekeningenactie gehouden. Als wij op onze krent blijven zitten en niets blijven doen, ‎verliezen we alle aanhang. Er moeten acties komen.”
Student D.: “Dat ben ik met je eens. Maar dan ga je toch niet naar het huis van Nobel! Dat is ‎precies hetzelfde als we vorig jaar altijd al deden: staflidje pesten. Daar schiet je geen donder ‎mee op.”
Student Alfred: “Oh nee? Mooi, dat ze dat toch maar wat onzeker maakte. Als student J. de ‎gang versperde en Canteclaer kon hem niet passeren, mooi, dat Canteclaer dan op handen en ‎voeten tussen zijn benen door probeerde te hippen.”
Student D.: “Ja, daar noem je ook iemand: Canteclaer! Als je die zegt dat hij op z’n kop moet ‎gaan staan, dan doet ie het of hij wordt kwaad. Weet je nog wel, Ik, die eerste bezettingsdag, ‎toen ik zei: je pakt die telefoonhoorn niet van de haak, toen deed hij het ook meteen niet. ‎Maar Nobel, die laat zoiets koud.”
Student Alfred: “Dat denk je maar: Als de groenteboer bij zijn vrouw informeert: Mevrouw ‎is uw man ziek; of zegt: Ik las in de krant dat het antropologies instituut is bezet en ik ‎hoorde van jongens, die bij mij in de winkel kwamen, dat uw man daar werkte ……Mooi, dat ‎Nobel hem dan knijpt.”
Student D.: “Ach kom. Wil je Nobel al uit zijn wetenschappelijke studieboeken halen, dan ‎moet je minstens alle ramen bij hem ingooien.”
‎Student Alfred: “Dan doen we dat toch……”

Stilte.

‎Student D.: “Dat verdom ik, daar werk ik niet aan mee. Dat kan ik niet voor mezelf ‎verantwoorden!”
Student S.: “Dat is toch allemaal gelul...Acties, acties, Student Alfred durft niet eens te doen ‎wat hij zelf zegt.”
Student Alfred: “Ach jullie met je schuldbesef ook altijd.”
Student S.: “Hou jij je grote bek nou eens. Ik weet niet of je het weet, maar hier zijn ook nog ‎andere mensen, die misschien iets willen zeggen.”

Stilte.

Student S.: “Nou, ik wilde eigenlijk wel iets zeggen. Ik kap d′r mee. Iedereen hier is er altijd ‎roerend over eens dat alle aandacht aan de onderwijsdiscussie moet worden gegeven. In al die ‎weken dat we hier zitten is er nog geen zinnig woord in die onderwijsdiscussie gezegd. Ik ‎maak netjes een schema om eindelijk eens een beetje lijn in die discussie te brengen. En ‎Student Alfred vindt het dan nodig er ook eens een woord vuil aan te maken, en het onder ‎de tafel te vegen. Wij willen allemaal democratisering, maar als er één zegt dat iets goed is, ‎dan wordt er meteen niet meer over gesproken……”
Student J.: “Ik ben het met je eens dat de onderwijsdiscussie nog steeds niet op gang is ‎gekomen. Maar dat schema dat jij gemaakt hebt, is democraties weggestemd.”
Student S.: “Omdat jij en Student Alfred met je grote bek voorop stonden!”
Student J.: “En jij in je oren tonnen watjes had gestopt!”
Student S.: “Ach godverdomme...ik ga weg. EN JULLIE ZIEN ME HIER OOK NIET ‎MEER VOOR DE BEZETTING IS AFGELOPEN!”

Stilte. Student S. knalt de deur dicht. Stilte.

Student J.: “Okay. Ik vind dat er inderdaad een nieuwe dagindeling gemaakt moet worden. ‎Er moeten minder Algemene Vergaderingen komen, en de nadruk moet veel meer op de ‎onderwijsdiscussie komen te liggen.”
Student: “Ik zit nu al van het begin af aan in de perskamer. Ik vind dat daar ook weleens ‎andere mensen voor mogen komen. Het is toch zeker de bedoeling dat er een zeker leerproces ‎op gang komt.”
Andere Student (toneelaanwijzing: fel): “……en die bijeenkomsten tussen Student Alfred en ‎jou, daar zou ik ook weleens bij willen zijn.”
Student J.: “Dat kan niet!”
Andere Student: “Wat bespreken jullie dan daar?”
Student J.: “Wij overleggen wat voor verdere Acties wij zullen ondernemen.”
Andere Student: “Maar daar kunnen toch ook andere studenten aan deelnemen?”

Student J. kijkt naar Student Alfred, Student Alfred kijkt naar hem.‎

Student J.: “Ik zou willen voorstellen om een paar mensen aan te wijzen die zich gaan bezig ‎houden met een andere dagindeling, âih...!”

1.3.1. Even voorstellen:‎

Student Ik.
Samen met student R. en A. zit ik een nieuwe dagindeling te ontwerpen. Er zullen drie ‎groepen geformeerd worden, het GOS -Groep Onderwijs Strategie, het GAS -Groep Actie ‎Strategie, en het GPZ-Groep Pers Zaken. Iedere week zal de helft van alle drie groepen in een ‎andere groep zitting gaan nemen en de blijvende helft zal de nieuwelingen in hun activiteiten ‎inwerken. Na weer een week zullen de zittenblijvers in een andere groep moeten gaan zitten, ‎zodat iedereen 2 weken lang in één groep meedraait, en er doorstroming ontstaat.‎
‎    Student R., student A. en Ik gaan in het GOS zitten. De bedoeling is alle vóór de bezetting ‎bestaande onderwijsactiviteiten weer op gang te brengen en om te buigen naar de nieuwe lijn: ‎de studenten bepalen zelf welke onderwerpen er besproken zullen worden, welke literatuur er ‎bestudeerd zal worden, kortom welke activiteiten er ondernomen zullen worden. De aan de ‎bestaande onderwijsactiviteiten verbonden stafleden mogen, als ze het met de door de ‎studenten gestelde eisen eens zijn, als begeleider in deze groepen zitting nemen. Als we in ‎onze discussie op dit punt zijn aangekomen, komen drie progressieve stafleden binnen, ‎degenen die vóór de bezetting in de stafvergaderingen voor het studentenstandpunt kozen.‎

Student R. (toneelaanwijzing: dezelfde student die we ook al in 1.3.1 zagen aan het begin van de bezetting): “Ik heb gehoord dat jij tijdens de bezetting gewoon bent doorgegaan met onderwijs geven, ‎bij je thuis.”
Staflid (nr. 1): “Mag dat nog, als de studenten dat gevraagd hebben?‎”
Student R.:“Je had minstens kunnen vragen of je hier op het instituut bij elkaar mocht komen!”
Staflid (nr.1):‎“Dat heb ik ook gevraagd aan student J. Vraag het hem maar. Maar hij zei zoiets als: hou je ‎stront maar bij je. Nou, toen heb ik de studenten gevraagd of het goed was om bij mij thuis bij ‎elkaar te komen.”
Student R. (toneelaanwijzing: aarzelend):‎“Daar wist ik niets van……”

Hij kijkt mij aan. Ik haal mijn schouders op. De stafleden gaan aan tafel zitten.‎

Staflid (nr. 2): “Wij zijn gekomen om eens rustig en redelijk met jullie te praten. Als jullie zo doorgaan, gaat ‎het volkomen fout.”
‎Staflid (nr. 3):‎ “Ik snap jullie niet. Jullie verpesten de hele boel. Vóór de bezetting hadden we het prima voor ‎elkaar. We hadden afgesproken dat we jullie zouden steunen, wanneer er belangrijke ‎beslissingen zouden worden genomen. Wat wil je nog meer? Een gelijke vertegenwoordiging ‎van staf en studenten? Dat is toch een volkomen onhaalbare kaart.”

Ondertussen druppelen er belangstellende studenten binnen.‎

Student R.: ‎“Hoezo een onhaalbare kaart? Vinden jullie het geen redelijke eis?”
Staflid (nr. 2):‎ “Dat zeggen we niet. Maar over gelijke vertegenwoordiging ja of nee, daar heeft de staf niets ‎over te zeggen. Dat beslist Den Haag!”
‎Staflid (nr. 3):‎‎“En Den Haag heeft beslist: geen gelijke vertegenwoordiging van staf en studenten.”
Student J., altijd en nooit aanwezig:‎ “En wij hebben met de grote meerderheid van de studenten beslist: gelijke ‎vertegenwoordiging van staf en studenten, hein..D′r wordt hier toch al jaren over ons heen ‎gelopen.”
Staflid (nr. 1): “‎Maar J. luister nou eens: het is echt een onhaalbare kaart. Het enige - en daarvoor hadden wij ‎vóór de bezetting een bijna ideale situatie gecreëerd - het enige waar wij invloed op kunnen ‎uitoefenen is het onderwijs. Het onderwijs dat hier gegeven wordt, staat op zo′n laag pitje, ‎dat daar wel eens olie op gegooid mag worden. Maar dan moet je geen strukturele eisen gaan ‎stellen……”
‎Student J.:‎“ Ik weet precies hoe dat gaat: je zegt dat het onderwijs er zus en zo uit moet gaan zien……”
Stalid (nr. 1):‎ “Bijvoorbeeld beter geïntegreerd en meer maatschappelijk relevant.”
Student J.:‎ “Ja, en met beter geïntegreerd, bedoelen wij dat er mogelijkheden geschapen moeten worden ‎voor een totaal-benadering, en met maatschappelijk relevant bedoelen wij dat er ruimte in het ‎onderwijs moet komen voor actiegericht onderzoek.”
‎Staflid (nr. 1):‎ “En wat bedoelen wij er dan mee…?”
Student J.: “‎Dat je stapels en nog eens stapels boeken moet lezen: doodgewoon een verzwaard ‎onderwijsprogramma.”
Student Alfred:‎ “…om de studenten zoet te houden.”
Staflid (nr. 3):‎ “Hou jij je bek, jij weet van toeten nog blazen...”

Student Alfred gaat overeind staan, zijn gezicht trekt spierwit weg, hij balt zijn vuisten. ‎Student J. gaat voor hem staan. Student Alfred laat zich in zijn stoel terugzakken, zijn ogen ‎strak gericht op Staflid (nr. 3).‎

Student Alfred (toneelaanwijzing: voor zich heen mompelend):‎‎ “Smeerlap……”
‎Staflid (nr. 3):‎ “Ik weet niet of jullie het weten, maar op deze manier, helpen jullie de hele zaak naar de ‎donder.”
Student R.:‎ “Ach kom, overdrijf niet zo belachelijk. Gaat het je je baantje kosten?”
Staflid (nr. 3): “‎Daar weet ik niets van. Maar ik weet wel dat professor Bruin vandaag nog naar Den Haag is ‎om te praten over een eventuele opheffing van dit instituut!”
Student J.:‎ “Onzin! Ze hebben pas een nieuwe professor hier aangesteld, Nobel. Dacht je dat ze dan ‎zomaar dit instituut zouden gaan opheffen,âih? Ik denk dat Bruin over een goeie pensioenregeling ‎voor zichzelf zit te debatteren. En Nobel volgt hem dan op in zijn functie van hoofd van het ‎instituut, âih…”

Stilte.‎

Staflid (nr. 3):‎ ‎“Misschien heb je gelijk, maar je zit even goed met deze klote bezetting alle kanzen op een ‎progressief instituut te verspelen.”
Student Alfred:‎‎‎ “Wij kunnen jullie missen als kiespijn.”
Staflid (nr. 3):‎ ‎“Idioot, stelletje idioten! Jullie moeten vooral naar hem luisteren!”

Zijn hele gezicht loopt rood aan, is krampachtig vertrokken. Student Alfred is weer ‎opgestaan. Deze keer gaat student J. niet voor hem staan, maar Student Alfred blijft ‎onbeweeglijk recht overeind staan, zijn vuisten gebald. Staflid (nr. 3) deinst terug naar de ‎deur. Iedereen kijkt gefascineerd toe, wat er zal gebeuren.‎

Staflid (nr. 3):‎ “Jou krijg ik nog wel, ventje…”‎

Student Alfred doet een stap voorwaarts. Het staflid deinst achteruit, stoot onverhoeds ‎tegen de deur, kijkt geschrokken achterom, tast zenuwachtig met zijn hand naar de deurkruk……‎”
Staflid (nr. 3):‎ “‎Als ik jou nog eens een keer op straat tegenkom……Idioten, idioten zijn jullie, allemaal. Jullie ‎verpesten het voor iedereen.”
Student:‎‎ “Vooral voor jullie stafleden……”

Algemeen gelach, waarvan de stafleden gebruik maken om ijlings te vertrekken.‎

Student Alfred:‎ “Carrièrejager!”

Dit moet een trap precies op het gevoeligste plekje zijn geweest. De deur wordt opengegooid ‎en vuurrood en briesend en wel, stormt het getroffen staflid (nr. 3) de zaal binnen. Houdt dan ‎zijn pas in, schreeuwt: “Idioten, idioten……” en vertrekt voorgoed.‎
Student Ik:‎ “‎Kunnen die mensen zomaar ontslagen worden?”
Student J.:‎ “‎Ik geloof dat alleen staflid (nr. 1) niet zomaar ontslagen kan worden. De anderen hebben ‎slechts een contract voor één jaar. Dat hadden ze deze maand moeten verlengen. Bruin zal wel ‎niet met verlenging instemmen!”

Slotopmerkingen (1.3.).‎

Het gevoel dat wij de studenten zelf het roer in handen hadden en voorlopig in handen ‎zouden blijven houden, leidde tot allerlei ambitieuze plannen: in het GOS werd een ‎onderwijsstrategie uitgestippeld, die streefde naar een algehele overname door de studenten ‎van het onderwijs; in het GAS werden plannen gesmeed het instituut om te bouwen tot een ‎actiecentrum, in dienst van onderdrukte groeperingen.

Het besef dat er een dag zou komen waarop al onze plannen en ideeën ijdele ‎toekomstverwachtingen zouden blijken, was bij de enkelingen die zich intensief voor de ‎bezetting inzetten nog niet doorgedrongen. Zij waren blind geworden voor de druk van de ‎buitenwereld. Op het eind van de bezetting leefden zij in een vacuüm.‎

Ik was één van die bezetters die tijdens de bezetting een groep mensen om mij heen had ‎gekregen, die als consequentie van de bezetting in de maatschappelijke realiteit wilden gaan ‎werken (en niet in een ivoren toren). Toen de bezetting opgeheven werd, streefden wij ernaar ‎ons werk zo konkreet mogelijk in het belang van een onderdrukte groepering, de Surinamers in ‎Nederland, te laten zijn. Deze mogelijkheid bestond er voor mij en mijn groepsleden. ‎Maar voor anderen die niet zo′n groep om zich heen hadden weten te krijgen, bestond die ‎mogelijkheid niet. In hen bleef de drang naar vrijheid, die de bezetting in ons had los ‎gewoeld. Maar, alleen, zonder anderen met hetzelfde doel, ben je machteloos en aan handen ‎en voeten gebonden.‎

1.3.0. Even voorstellen:‎

Student D.
Student P. is uit India teruggekomen en probeert meteen zijn partij in de bezetting mee te ‎blazen. Student Alfred en Ik lopen op de gang in het nog steeds bezette instituut voor ‎Culturele Antropologie.‎

Student Alfred:‎‎ “‎Student P. wil weer in het Dagelijks Bestuur gaan zitten.”
Student Ik:‎‎ “‎Bestaat dat dan nog steeds?”
Student Alfred:‎ “‎Ze hebben een brief gestuurd aan student D. en student P., omdat zij altijd in het Dagelijks ‎Bestuur hebben gezeten, dat het Dagelijks Bestuur maandag bij elkaar komt.”
Student Ik: “‎‎En student D. gaat die in het Dagelijks Bestuur zitten?”
Student Alfred:‎ “‎Ik weet het niet. Maar zoals die nu is… Hij is niks meer…D’r komt niks uit…Bang als een haas ‎om ook maar één steentje in de richting van de ramen van Nobel te gooien. Hij is bang zijn ‎eigen glazen in te gooien.”
Student Ik: “‎‎Hoe bedoel je?”
Student Alfred:‎ “‎Student D., die wil carrière maken, wil een schoon voetje bij de staf halen.”
Student Ik: “‎Daar geloof ik niets van…”

Op dat moment, miracule dictu, lopen we student D. tegen het lijf. Student Alfred klapt ‎meteen dicht.

Student Ik: “‎‎Gaan jullie in het Dagelijks Bestuur zitten?”
Student D.:‎ “‎Student P. zegt dat dat de enige mogelijkheid is om de zaak nog te redden.”
Student Ik: “‎Hoezo?”
‎Student D.: “‎‎We hadden inhoudelijke eisen moeten stellen……!”
‎Student Alfred en Student Ik: “‎‎Wat?”
‎Student Alfred:‎ “‎Hoe durf je. Jij was de eerste die de strukturele eisen erdoor gedrukt heeft!”
Student Ik (toneelaanwijzing: klinkt enigszins timide na de uitroep van Student Alfred): “‎‎Dat dacht ik ook te weten……”
‎Student D.: “‎‎Ik heb erover nagedacht. Dat was de grootste fout die wij ooit hebben gemaakt.”
Student Alfred: “‎‎Tjonge, jonge, jonge… meneer is tot inkeer gekomen, toen ie weg was met vakantie. Je schijt ‎je in je broek van angst voor je baantje.”

Student Alfred loopt weg.‎

Student Ik: “‎‎Maar dat kun je toch niet maken?”
Student D.: “‎‎Vind je het dan nu goed gaan? Moet je eens kijken wat‘n ideeën d’r uit de bus komen. Totaal ‎mesjokke is iedereen.”

Student Alfred komt weer bij ons staan. Stilte.‎

Student Alfred: “‎‎‎Wat willen jullie bereiken met dat geslijm?”

Student D.: “‎Nu de bezetting mislukt is……”
Student Alfred: “De bezetting is nog niet mislukt, jullie laten hem mislukken. Stelletje ossen.”
Student D.: “Hou toch eens je smoel, man, laat mij uitpraten…”
Student Ik: “Ja, laat hem uitpraten,… ”
Student D.: “‎Nu de bezetting dus mislukt is, moeten we weer de strategie van vóór de bezetting opnemen. ‎We moeten weer via de verschillende commissies druk gaan uitoefenen op het ‎onderwijsbeleid. De bezetting heeft duidelijk gemaakt dat de studenten zelf het onderwijs ‎niet op poten kunnen zetten.”
Student Ik:‎ “Jullie geven ons de kans niet om het in gang te zetten.”
Student D.:‎ “Ach man, kijk toch uit je doppen. Jullie hebben toch geen enkele student meer achter je ‎staan.”
Student Ik: “O nee? Weet je nog hoe de stemming op de laatste vergadering uitviel? De grote ‎meerderheid van de studenten staat nog steeds achter ons. De handtekeningenactie van de ‎Intrigant is volkomen mislukt.”
Student D.:‎ “Ja, maar d’r hoeft ook maar dit te gebeuren (toneelaanwijzing: knipt met zijn vingers) en de ‎studenten staan niet meer achter jullie.”
Student Alfred: “‎Dat is de hele bezetting zo geweest.”
Student D.: “‎Nou, daar ligt dan ook de fout. Jullie kunnen niet echt in alles op de steun van de ‎meerderheid van de studenten rekenen.”
Student Ik: “‎Wanneer kun je dat wel?”
Student D.: “‎Dat moet je mij niet vragen, maar zo gaat het fout.”

1.2. Slotopmerkingen (0).‎

Student D. en student P. gingen in het Dagelijks Bestuur zitten, en Ik kan student D. niet ‎geheel vrij pleiten van eigen belang bij deze beslissing. Toen hij na zijn afwezigheid van een ‎week, geen duidelijke positie onder de bezetters meer innam, trok hij zich terug en zette zich ‎af tegen de algemene lijn van de bezetting.‎

Door zitting in het Dagelijks Bestuur te nemen werd de verdeeldheid onder de studenten een ‎feit. Dit brak de bezetting en verlamde de activiteiten van degenen, die de bezetting wilden ‎voortzetten.‎

1.1. Nawoord.‎

Op de in de discussie met student D. vermelde algemene studentenvergadering, die de staf ‎georganiseerd had en waar een opiniepeiling werd gehouden naar het aantal voorstanders van ‎voortzetting van de bezetting, bood, toen de uitslag hiervan bekend werd, professor Bruin zijn ‎ontslag aan. Dit was een enorme overwinning voor de bezetters (?). Wij waren bevrijd van de ‎dictatuur van de Oude Beer.‎

Op dezelfde vergadering werd besloten tot het instellen van een commissie van “Goede ‎Diensten”, waarin neutrale personen zitting zouden nemen die studie zouden doen naar “de ‎historisch gegroeide onderwijssituatie op het instituut” en zouden bemiddelen bij het tot stand ‎brengen van een overleg tussen staf en bezetters. Deze commissie zorgde ervoor dat er een ‎overleg tussen (gematigde) bezetters en (gematigde) staf tot stand kwam, dat de bezetting ‎werd opgeheven en dat er een groep studenten geformeerd werd die zich zou bezig houden ‎met het ontwerpen van een nieuw onderwijsprogramma. Toen de studenten een alternatief ‎onderwijsprogramma — want de staf had natuurlijk ook een eigen programma in elkaar ‎gedraaid — aanboden op een algemene vergadering van staf en studenten, rolde er een ‎driedubbel verzwaard programma uit. Daarnaast werd een belofte gedaan dat men meer ‎‎praktijk gerichte onderzoeken wilde op te zetten. Deze belofte werd ingelost, maar van een ‎wetenschapsopvatting, die de totaalbenadering werd genoemd, werd in alle toonaarden ‎gezwegen tot op de dag van vandaag.‎

Spoedig werden de progressieve stafleden ontslagen. Zij kregen meteen banen aangeboden op ‎verschillende andere universiteiten in Nederland, zodat zij niet meer hetzelfde grapje uithalen ‎als op ons instituut. In de plaats van hen werden meer conservatieve stafleden aangetrokken, ‎die doorkneed waren in het staflid-student spelletje, zodat er spoedig een goeie ‎verstandhouding groeide tussen hen en een deel van de studenten dat altijd wel voor een ‎spelletje is te porren.‎

De bezetting liet behalve deze sporen, sporen na in het instituut zelf op de elfde verdieping ‎van Transitorium II op de Uithof. Een klok werd stukgetrapt, op het plafond zaten sporen van ‎voetbalwedstrijdjes die tijdens de bezetting in de gang van het instituut hadden plaats gevonden, verder ‎bleef één lokaal dat de algemene vergaderzaal van de bezetters was geweest voorlopig ‎oningericht, en stond menige kamer van de heren professoren overhoop. Maar al met al was de ‎materiële schade gering. Een jaar later overleed Nobel en in hetzelfde jaar Alfred.

1.0. Ontmoeting.

Ten alle tijden worden er onder de studenten feesten gevierd. Hoe en waarom dit feest ‎georganiseerd werd, weet ik niet. Er is feest. Het is in een vierkant oud lokaaltje, met vuil beschilderde muren, een zwarte houten vloer, en weinig licht. Er hangt een sinistere sfeer. ‎Groepjes mensen staan met elkaar te praten, er wordt niet gedanst. Als ik Student Alfred gekleed in een donkerblauwe loden jas bij ‎de bar tegenkom, maakt hij een bijzonder depressieve indruk. Ik vraag hem, wat eraan ‎mankeert: “Niks”, zegt hij, ”alleen dit” en hij wijst daarbij het lokaaltje rond. “Daar staan ze ‎nou weer te ouwehoeren, d’r komt geen eind aan, ik snap niet, wat hen bezielt. Hebben ze ‎eens een keer een kans om zelf uit te maken, wat er zal gebeuren, dan verpesten ze hun eigen ‎kanzen.” “Hoe gaat het met jouw buurtgroep,” vraag ik. Geen antwoord. “Jij wilde toch ook ‎met een groepje mensen buiten het instituut in een arbeidersbuurt gaan werken? Of niet?” “Ja, ‎ik ben het enige lid van de groep. Ze hebben me allemaal laten stikken. Student J. zie je niet ‎eens meer. Hij gaat binnenkort verhuizen naar Groningen. Daar gaat hij verder studeren. Hij ‎zou onze arbeidersbuurtgroep begeleiden, maar zit op het ogenblik alleen te blokken om zijn ‎kandidaatsexamen te halen……” “Maar d’r zaten toch nog meer mensen in die groep?” “Ja, ‎twee meisjes. Ik weet niet wat die bezielt. Ze komen in ieder geval niet meer op de ‎bijeenkomsten. Ik moet ze steeds achter de kont aan zitten en dan komen ze nog niet.” Hij ‎kijkt me aan met een paar volkomen lege ogen.” “Die Suriname-groep van jou, loopt wel goed, ‎heb ik gehoord van Student J.” “Ja, ik weet alleen niet of we het volhouden.” Ik drink van ‎mijn pilsje, voel me niet meteen opgewekt. Student Alfred doet hetzelfde, staart dan een ‎poos voor zich heen, wijst dan met zijn pilsje naar de groepjes verspreid staande studenten: ‎‎“Ik geef nog geen dubbeltje voor hen. Ik heb expres geen cent meegenomen. Zij zullen mijn ‎pilsjes moeten betalen.” “Van wie heb je dat pilsje?” “Van student P.” Zijn stemming zakt nog ‎meer. “Kom, ik bied je een pilsje aan,” zeg ik. ′T is te gemaakt opgewekt. Student Alfred ‎kijkt me achterdochtig aan. Dit is niet te houden, dit volkomen futloos in een put kijken naar ‎een zwartgallig gat. Ik zeg niets, loop naar de tap en doe er zo lang mogelijk over om een pilsje ‎te bestellen. Als ik bij Student Alfred terugkom, vraag ik hem: “Hoe komt dat nou, dat die ‎groep zo leeg loopt? Jullie ideeën zijn uitstekend.” “Die meiden zijn bang voor mij.” “Bang? ‎Dat begrijp ik niet”. “Ik ook niet” antwoordt Student Alfred. “Hou je wel genoeg rekening ‎met hun ideeën, of raus je er maar over heen? Dat kan natuurlijk niet.” Ik ondersteun mijn ‎opmerking met een beminnelijk glimlachje. Ik ben bang Student Alfred’s woede te wekken. ‎Waarom? Hij is mijn vriend en ik wil hem niet verliezen. Daarom, misschien? “Je kunt toch ‎geen rekening houden met die burgerlijke gevoelentjes en ideetjes, die die meiden erop ‎nahouden. Dan zou d’r nooit wat veranderen!” “Ja,” zeg ik. Hij heeft gelijk, dan zou d’r nooit ‎wat veranderen. “Maar jezelf. Je isoleert jezelf volkomen op die manier.” “Dan ga ik alleen ‎door. En het zal lukken!” Hij spuugt op de grond. Ik kijk naar de spuug op de grond. Student ‎Alfred ook. Zou hij ook aan het kind denken dat in de chocolademelkplasjes zat te roeren? ‎Onwaarschijnlijk. Student Alfred draait zich om en loopt zomaar de deur uit. “Ik voel niks,” roept hij mij toe, en inderdaad ik begrijp zijn opmerking niet. Voor de rest ‎van de avond zie ik hem niet meer.

‎ ‎

Ik drink het ene pilsje na het andere. Ik voel me zover boven de anderen verheven, ik voel me ‎goed, met maar weinig vaste grond onder mijn voeten. Dan kruist mijn blik de blik van een ‎meisje. Haar ogen staan zo vol begeerte, zo direkt op mijn lichaam gericht, dat ze mijn blik ‎vasthoudt (Venus, Shocking Blue, 1969). Ik doe mezelf geweld aan door mij los te rukken van haar ogen. Al eerder ‎vanavond is mij haar lichaam opgevallen. Maar ik blijf doorkletsen met een of andere ouwe ‎zeur die tegen mij aan staat te zeuren over de bezetting. Pas op het eind van de avond als ik ‎volslagen dronken ben, vat ik het meisje om haar middel, vertel ik haar lallend hoe mooi zij is, ‎laat ik mijn hand op haar borstbolling rusten, maar dan is het te laat. Ik val op mijn knieën aan ‎haar voeten, ik stel mij aan als een idioot, omdat ik mijn godin gevonden denk te hebben. “Ik ‎wil met je naar bed,” stamel ik, maar dat ontlokt alleen maar een smakelijk gelach aan de ‎mond van mijn liefdesgodin. “Dan niet,” zeg ik en sta zwaaiend op uit mijn gebukte houding ‎aan haar voeten.

Als het niet zo laat was geweest, was ik nooit thuis gekomen, omdat dan wel een of andere ‎auto mij van de weg zou hebben geschept. Maar nu kan ik naar harte lust van de ene kant van ‎de weg naar de andere slingeren. Thuis gekomen stort ik mij naast mijn vriendin E. in bed. Die ‎nacht en nog een hele poos daarna had ik een heel helder vrolijk gevoel in mijn hoofd. Ik hou ‎van iedereen, ook al is dat fysiek volmaakt onmogelijk. Ik ben God.

Alwie geïnteresseerd is, wordt gevraagd om commentaar of een verhaal
an te leveren in het Gastenboek!

         ‎Literatuur:‎

  1. Fenomenologie: Schulz, Husserl, Bergson.
  2. Klassenstrijd: K.Marx en Engels.‎
  3. The Weathermen.
  4. De Hakselmachine.