Beesten

Geschreven door: Willie te Molder

Mijn vader.‎

Wij hadden een kleine boerderij, die mijn vader met eigen handen gebouwd ‎had. Alles was hem eraan gelegen dat iemand hem op de boerderij ‎opvolgde. Vandaar dat ook iedereen van jongs af aan mee moest werken op ‎de boerderij. Zo leerde je het bedrijf kennen. Alleen het was een bedrijfje, en ‎wel zo klein dat er geen toekomst was voor zijn boerenbedrijf.
Nog minder was er toekomst voor de bijzondere benadering die mijn vader ‎had tot de “beesten”. Ik weet het niet zeker maar kippen en varkens waren ‎bij hem favoriet, met koeien had hij minder op.‎ De kippen scharrelden buiten rond, legden de eieren soms ver weg van de ‎boerderij. Mijn vader wist ze meestal te vinden, maar was dan soms wel een ‎half uur bezig met het zoeken van de eieren. Vond hij de eieren niet dan zette ‎een kip zich aan het uitbroeden ervan; soms verschenen er plotseling kleine ‎kuikens bij de boerderij, die al in de veren zaten en een graantje mee wilden ‎pikken. Als mijn vader het kippenhok betrad, kraaide hij als een haan. De ‎kippen maakten dan een schuddende beweging met hun kop alsof ze wilden ‎zeggen: hij doet wel als een haan, maar is het niet.‎
Ook de varkens scharrelden op gezette tijden in de zomer rond de boerderij. ‎Als de rogge gemaaid was en het land nog z’n stoppels droeg van na het maaien, ‎kregen de varkens toestemming het land te betreden. Ze vraten dan de ‎stoppels en de achtergebleven rogge op. En al vlug ontstonden er kuilen, ‎omdat ze erop los wroetten. Al mijn broers hebben weleens als varkenshoeder ‎dienst gedaan. Het was dan je taak om te voorkomen dat een varken ging ‎wroeten, want het ploegen van een akker die omgewoeld is door varkens is ‎geen pretje. We hadden geen tractor, een paard van de buren moest de ploeg ‎trekken. In de beginjaren hadden we zelfs geen elektriciteit, alles moest met ‎de hand of met paardenkracht worden gedaan. ‎

Soms slaagden we er niet in om de varkens weer in hun hok terug te krijgen. ‎Varkens zijn niet alleen intelligente wezens, maar ook wezens die op hun ‎vrijheid gesteld zijn. Er was maar een persoon naar wie de varkens ‎luisterden: mijn vader. Een zomerse dag zal ik nooit meer vergeten. De ‎varkens toonden zich opgetogener dan anders en weigerden absoluut om naar ‎hun hok terug te keren. Mijn vader werd erbij gehaald en zoals zo vaak leek ‎zich ook dit keer het wonder te voltrekken dat de varkens onder aanvoering ‎van mijn vader gewillig zich naar hun hok lieten voeren. Maar de varkens ‎hadden die dag duidelijk een strategie bedacht om mijn vader te slim af te ‎zijn. Het waren de drie lievelingsdieren van mijn vader die al knorrend alsof ‎ze met elkaar praatten, schijnbaar gehoorzaam voor mijn vader uitliepen. ‎Plots gaf het middelste varken een hardere knor dan gewoonlijk. De koppen ‎gingen omhoog, de oren flapten naar boven, onder de oren vandaan keken zes ‎helder blauwe schrandere oogjes spiedend rond. Het linker varken sloeg links ‎af, versnelde z’n pas. Het rechter varken sloeg rechts af, versnelde idem dito ‎in ongeveer dezelfde mate zijn pas. De beide varkens lieten vol verrukking ‎wat kleinere knorgeluidjes ontsnappen. Mijn vader bleef enigszins wijdbeens ‎staan, verbaasd over het revolutionaire elan dat zich van de varkens meester ‎maakte. De derde big, die in het midden, draaide zich plots om, schoot tussen ‎de benen van mijn vader, en we zagen op een afstand hoe mijn vader ‎achterste voren rijdend op een varken in tegengestelde richting van die die hij ‎wilde, in sukkel draf van de boerderij wegreed. De toeschouwers lachten, en ‎mijn vader riep om hulp, maar niemand schoot te hulp behalve het varken. ‎Met een schok stond het stil. Mijn vader greep zich vast aan de staart, het ‎varken maakte een achterwaartse beweging, en daar stond mijn vader weer, ‎enigszins wijdbeens alsof er niets was gebeurd. Het varken draaide zich om, ‎voegde zich weer bij de twee andere handlangers. Ze begonnen aan een ‎zegetocht rond de boerderij, waar wij ze met z’n allen uiteindelijk zo ver ‎kregen dat ze weer teruggingen naar hun hok.

In de tijd daarop kwamen de varkens steeds minder vaak buiten. Door het ‎opzoeken van de grenzen van hun vrijheid, raakten ze langzamerhand hun ‎vrijheid kwijt. Mijn vader sprak niet over deze gebeurtenis en als mijn broers ‎en zusjes er stiekem aan refereerden, en ze werden daarop betrapt, kregen ze ‎een opdracht waarmee ze het plezier, dat ze in het belachelijk maken van ‎mijn vader hadden, snel waren vergeten.‎

Commentaar

Op deze historische dag, dinsdag 12 juni 2018, waarop een akkoord tussen ‎Amerika en Noord-Korea is bereikt, moest ik aan Animal Farm van Orwell ‎denken. Met een iets andere invalshoek, natuurlijk. Maar dit verhaal maakt ‎duidelijk, hoe moeilijk het is symbolen te interpreteren. Want je denkt toch ‎niet dat ….? Nee, dat is te eenvoudig, omdat symbolen als ”varkens” altijd ‎twee kanten hebben. Het “varken” is niet alleen intelligent en dwars, maar ‎mits goed bereid, ook heel erg lekker. Hetzelfde geldt eigenlijk voor kippen. ‎Maar wat is er toch met deze dieren gebeurd? Mochten ze ooit dragers zijn ‎van symbolen, dat zijn ze nu niet meer: nu eten we ze op. Er is maar één kant ‎over van de ooit dubbelzijdige betekenis van het symbool.‎

Wat er vandaag gebeurde ver weg in Singapore, heeft er alle schijn van dat ‎ook daarvan maar een kant overeind zal blijven: twee “regeringsleiders” die ‎in aanzien erop vooruitgaan. De vraag is of het de vrijheid en democratie ook ‎ten goede komt.‎

   

In memoriam Marco‎

‎(Het verhaal is gedeeltelijk verzonnen op achtjarige leeftijd, in de ‎schoolbanken van de Tweede klas van de RK Theresia school in ‎Mariënvelde!)‎

Ik was erg gesteld op de honden die ik dankzij mijn broer heb mogen ‎verzorgen. Ik was vaak alleen en de hond hield mij gezelschap. Ik was dan ‎ook beledigd, toen bleek dat mijn eerste hondje, Robbie, een teef was en zij op ‎een gegeven moment mijn opdrachten niet meer opvolgde. Als een dolle hond ‎liet zij zich door alle rekels, mannetjeshonden, achtervolgen. Met geen geweld ‎was zij nog tot “rede” te brengen. Toen op een nacht de halve deur kapot ‎gebeten werd, omdat de mannetjes zo nodig mijn teef wensten te bezoeken, is ‎de bijl gevallen. Na veel overleg, mocht zij nog één nest welpjes ter wereld ‎brengen, daarna moest ze de deur uit. Van dit nest was één zwart hondje ‎forser uitgevallen dan de rest, een soort koekoeksjong, dat van mij de naam ‎Marco kreeg. Alles werd gecontroleerd: het was een mannetje en het mocht ‎blijven tot er een koper voor hem gevonden was. Deze hond groeide als kool. ‎Er waren mensen die niet meer bij ons thuis durfden te komen. Ik had de ‎hond behalve het apporteren van een tennisbal allerlei andere kunstjes ‎geleerd. Eén van die kunstjes was het happen naar alles wat flapperde zoals ‎mantels van mannen en vrouwen. Ik dacht dat er daarom misschien niemand ‎meer in de hond geïnteresseerd zou zijn en hij altijd bij mij zou kunnen ‎blijven. Ook deze hond moest de deur uit. Hij werd aan een boer ongeveer ‎een kilometer van mijn lagere school af gelegen verkocht. Op een ochtend ‎ontstond er veel onrust in de klas. Ik zat ergens achteraf en hield mij een ‎beetje apart van deze klas die mij niet erg lag. Later zou ik in een klas komen ‎waar ik mij misschien wel ooit eens echt gelukkig heb gevoeld. Maar dat is ‎later. Nu ontstond er beroering in de klas en dat kwam door een beest dat ‎voor de ramen stond te blaffen en springen als het monster van Baskervilles. ‎Dat monster was mijn hond: hij was bij de boer aan wie hij was verkocht ‎weggelopen, en hij had op de geur af mij gevonden in de eerste klas van de ‎lagere school. Ik vraag me nu nog af welke geur ik afscheidde, waardoor de ‎hond wist dat ik daar zat. Ik had echter niet meteen in de gaten dat het mijn ‎hond was. De onderwijzeres gilde door de klas: “Van wie is dat kalf?” Grote ‎honden noemden we een kalf. Toen pas kwam ik uit mijn terneergeslagen ‎houding overeind en zag Marco. Over mijn gezicht kwam een glimlach van ‎het ene oor tot het andere, zo eentje als alleen een clowntje er heeft. Dat ‎maakte de situatie in de klas er niet beter op. Nu de onderwijzeres wist dat de ‎hond van mij was, begon ze niet alleen te gillen, maar gloeide haar hoofd op ‎als een rood lampje. “En jij, jij brengt dat beest naar huis, vlug, en je hoeft ‎niet meer terug te komen, ook.” ‎Dat laatste “ook” laat zich alleen verklaren uit het Achterhoekse dialect, dat ‎voor dit woordje een voorkeur lijkt te hebben. “Maar juffrouw,” antwoordde ‎ik, “die hond is verkocht en hij mag niet meer bij ons op de boerderij ‎komen.” “Je doet maar wat ik je gezegd heb! Hoe je het verder oplost, zal mij ‎een zorg zijn.” ‎

En ik ging naar buiten, de hond kwam aansnellen en liep mij te pletter als een ‎Rataplan van de Daltons. Enigszins beduusd liep ik ermee naar huis, de hond ‎rende buitenzinnig blij met mij mee. Onderweg bedacht ik dat ze mij niet met ‎de hond mochten zien, omdat ze dan zouden denken dat ik hem bij de boer ‎die hem gekocht had, had weggehaald. Daarom verstopte ik de hond op een ‎donker plaatsje in het schuurtje achter de boerderij, waar in de winter de ‎steenkolen lagen opgeslagen. Omdat het eigenlijk een goed afgerichte hond ‎was, gehoorzaamde hij, ook al stond de plek hem niet aan. Toen ik ‎binnenkwam was iedereen erover verbaasd dat ik niet naar school was. “Ik ‎heb vrij gekregen,” zei ik in de overtuiging dat ik niet loog, want ik wilde niet ‎tegen mijn ouders liegen. Even later ging mijn vader naar buiten, ik in zijn ‎voetspoor. En wat doet die stomme hond, nou, wat doet ie? Met een ‎vreugdesprong komt hij uit het schuurtje tevoorschijn en springt bijna mijn ‎vader te pletter. Dat moest je echt niet doen! Mijn niet al te grote vader ‎schreeuwde en daarna liep zijn hoofd zo rood aan dat het me aan een lampje ‎deed denken. Daarna werd de hond afgevoerd. Ze hebben nooit geweten, hoe ‎hij in het schuurtje was gekomen. Daarover bestonden allerlei gezaghebbende ‎theorieën waarin ik geen inspraak had. Na verloop van tijd heb ik het ‎opgegeven de waarheid te vertellen, de hond luisterde beter naar mij dan ‎mijn ouders, broers en zusters naar mij.‎

Aantekening in de agenda op 15 mei 1956: Marco is kapot!‎

   

Ter gedachtenis aan mijn kat, Djodjo.‎‎

Als ik me omdraai om de deur naar de tuin op slot te draaien, zie ik ‎een fladderende vlinder, ongeveer ter hoogte van de benedenste ‎kaderrand van het glas in de deur, waar ik vroeger altijd het kopje van ‎Djodjo zag, als ze met enige aandrang vroeg binnengelaten te worden.‎

Waarom blijft dat beestje daar hangen fladderen? Ik blijf er een poosje ‎gebiologeerd naar staan kijken. Het blijft daar maar steeds hangend ‎naar binnen kijken, net zoals Djodjo dat kon, als je niet vlug genoeg ‎kwam om open te doen.‎

Ik doe de deur open en zie dat het gevangen zit in een spinnenweb; de ‎spin houdt op enige afstand de vlinder in de gaten om toe te slaan.‎

Ik haal het web weg en bevrijd de vlinder uit de plakkerige draden van ‎het spinnenweb. Dat lukt met veel moeite. De vlinder zet ik neer op de ‎terrasstenen. Het slaat zijn vleugels samen, recht overeind, om zo ‎onzichtbaar mogelijk te zijn.‎

Ik loop naar binnen en even later weer naar buiten. De Atalanta is ‎verdwenen, opgegaan in de lucht.‎

Als ik een dag later de tuin inloop, zie ik op het terras ongeveer op de ‎plek waar ik de vlinder het laatst heb gezien, de Atalanta zitten. De ‎vleugels recht overeind, maar nu vouwt ze haar vleugels heel langzaam ‎plat over de grond. Ik zie hoe mooi ze is, en ze maakt zich mooi voor ‎mij.‎

Het lijkt een dankbetuiging, omdat ik haar heb gered. Ze is op geen ‎enkele manier bang voor mij. Ze vliegt vlak voor mij op omhoog en ‎gaat op de hoogte van mijn ogen op de muur van het huis zitten, ‎vouwt langzaam haar vleugels naar beneden en weer langzaam ‎overeind, een ballet van een vlinder op nog geen halve meter vlak ‎voor mijn ogen.‎

Djodjo heb ik niet kunnen redden. Zij was waarschijnlijk de eerste kat ‎die op 9 maart 2020 aan de corona is overleden: haar longen waren helemaal vol water ‎en ze kon geen adem meer halen. Dat ik haar niet heb kunnen redden ‎neemt ze mij niet kwalijk. Ze leeft voort in mijn tuin als een vlinder, ‎een Atalanta, belaagd door spinnen en merels, zoals Djodjo merels en ‎spinnen belaagde. Aan leven komt nooit een eind. En dat is ‎beangstigend!‎

   

De beesten.

Zoals al verteld werd op de boerderij het vee aangeduid met “de ‎beesten”. Je zou kunnen denken dat dat denigrerend is bedoeld, dat is ‎het niet. Uit het woord spreekt een zeker respect indertijd voor het ‎leven in vrijheid van het vee. In de betekenis van beest ligt opgesloten, ‎dat het vee op de boerderij af en toe en met mate zijn eigen gang ging. ‎Ze waren nog niet opgesloten in hokken waar ze hun kont niet kunnen ‎keren.‎

Vreemd heb ik altijd gevonden dat juist de koeien met het woord ‎beest werden aangeduid. Want, dacht ik, als er één dier is dat braaf in het gareel ‎loopt dan is dat wel de koe. Dat idee veranderde op de ‎dag dat mijn vader had bedacht dat ik oud genoeg was om de koeien ‎naar weidegrond iets verder weg aan de overkant van de beek te ‎brengen. De koeien hadden hun voorjaarsdolheid al in de wei dichtbij ‎huis uitgeleefd en nu was het tijd voor een andere weide. De tijd van ‎mijn vader waarin hij als een kleine jongen met een groepje koeien ‎eropuit trok de heide op om ze op open grasplekken te laten grazen, ‎was allang verleden tijd. Maar ik denk dat toen hij mij en mijn broer ‎eropuit stuurde om de koeien naar de weide verderop te brengen, hij ‎terugdacht aan die dagen waarin vrijheid nog heel gewoon was. En hij ‎niet alleen, ook de koe die ik aan de halster meenam – vader: “ach, dat ‎is zo’n braaf beestje, daar zal de jongen geen moeite mee hebben” – ‎dacht eraan terug. De koe ging zo dicht naast me lopen, dat ik dacht ‎dat het vriendjes met me wilde worden. Toen ineens de scheve stap ‎opzij, precies op mijn voet. Ik gilde uit schrik het uit. Vader, die op ‎afstand had staan toezien, en broer snelden te hulp. “Ach, jongen stel ‎je niet aan. Je moet die koe niet zo dichtbij laten komen!” Daarover ‎waren beiden het eens. Even later deed de koe weer een zijwaartse ‎uitval. Ik liet de halster los en de koe gooide de kont omhoog, zwiepte ‎me met de staart in het gezicht, en kwam toen weer naast me lopen. Ik ‎gaf geen krimp. Daarna, kon ik zonder enige moeite de halster ‎terugpakken. Pas bij aankomst bij de nog frisse lenteweide, rukte ze ‎zich weer los, en we hadden erg veel moeite om de halster van haar ‎hals te halen.‎

De opstandigheid van de koe speelt zich nu in de stal af. Laatst keerde ‎een gekke koe zich tegen mijn broer, dreef hem in het nauw in een ‎hoek van de stal, alsof zij vergeten was koe te zijn en geëmancipeerd ‎was tot stier. De koe had zijn kop tegen de borst van mijn broer gezet: ‎gelukkig had ze geen horens meer. En gelukkig waren er oplettende ‎knechten in de buurt, die mijn broer met veel moeite wisten te ‎ontzetten. De koeien in mijn kindertijd hadden nog namen. En als je ‎moeite had om ze te laten gehoorzamen, riep je hun naam. Maar een ‎koe is geen hond: volgens mij was er geen koe die wist dat zij een ‎naam had. Luisteren deden ze er niet naar. De koeien van nu hebben ‎nummers. En met die nummers wordt in een computer precies ‎bijgehouden of ze nog naar behoren presteren. De beesten zijn vee ‎geworden, een massa; en de boer berijdt een monster, een tractor. ‎

Je vraagt je af ‎wat is er in godsnaam gebeurd: kan de mens echt zichzelf zo slecht ‎besturen? In een fuik gelokt door hebzucht van alle kanten. En de boer ‎weet zich in de hoek gezet en bestuurlijke knechten geven hem een ‎zwiep van de zwans na. Je denkt: wie redt die in de hoek gedreven ‎boer? Niet de beste stuurlui aan de wal. Die hoeven hun huis niet uit! ‎Maar, wie redt hem dan wel? Moeten we ze net als gekke koeien ‎ontruimen? ‎

We hebben een monster geschapen! Hoe komen we er weer vanaf? ‎Die, die zo intelligent zijn, daarvan zie je regelmatig op de televisie dat ‎ze er zelf niets meer van begrijpen. Na veel gestotter en soms een ‎heldere stortbui, valt alles stil. Ze hebben de domme gek kunnen ‎overtuigen, denken ze. Maar het gaat niet alleen om overtuigen! Of, hoe zal ‎ik het zeggen!? Het gaat ook om werkelijkheidsbesef, een open bewustzijn ‎van wat er in de directe natuurlijke omgeving is. Een gesprek: op een vraag sluit het antwoord aan. Het gaat niet om ‎uitgesplitste data van een computer waarmee je domme politieke ‎spelletjes kunt bedrijven. Het gaat om mensen, boeren én politici, en ‎het gebrek aan mensen met een open, niet vervreemd bewustzijn. En ‎zij, de politici, zij gedragen zich als de koe met de halster in een frisse ‎lenteweide: ze vertrappen het gras zonder te grazen in de naam van ‎stikstof. Wie schiet daar nog iets mee op. Je kunt een koe die geen ‎horens meer heeft, niet bij de horens pakken. En het zal veel moeite ‎kosten die koe toch weer te pakken te krijgen. We hebben een ‎bestuurlijk monster gecreëerd en de boer, die zit er boven op.‎

Alwie geïnteresseerd is, wordt gevraagd te reageren in het Gastenboek!