Geschreven door: Willie te Molder
Soms slaagden we er niet in om de varkens weer in hun hok terug te krijgen. Varkens zijn niet alleen intelligente wezens, maar ook wezens die op hun vrijheid gesteld zijn. Er was maar een persoon naar wie de varkens luisterden: mijn vader. Een zomerse dag zal ik nooit meer vergeten. De varkens toonden zich opgetogener dan anders en weigerden absoluut om naar hun hok terug te keren. Mijn vader werd erbij gehaald en zoals zo vaak leek zich ook dit keer het wonder te voltrekken dat de varkens onder aanvoering van mijn vader gewillig zich naar hun hok lieten voeren. Maar de varkens hadden die dag duidelijk een strategie bedacht om mijn vader te slim af te zijn. Het waren de drie lievelingsdieren van mijn vader die al knorrend alsof ze met elkaar praatten, schijnbaar gehoorzaam voor mijn vader uitliepen. Plots gaf het middelste varken een hardere knor dan gewoonlijk. De koppen gingen omhoog, de oren flapten naar boven, onder de oren vandaan keken zes helder blauwe schrandere oogjes spiedend rond. Het linker varken sloeg links af, versnelde z’n pas. Het rechter varken sloeg rechts af, versnelde idem dito in ongeveer dezelfde mate zijn pas. De beide varkens lieten vol verrukking wat kleinere knorgeluidjes ontsnappen. Mijn vader bleef enigszins wijdbeens staan, verbaasd over het revolutionaire elan dat zich van de varkens meester maakte. De derde big, die in het midden, draaide zich plots om, schoot tussen de benen van mijn vader, en we zagen op een afstand hoe mijn vader achterste voren rijdend op een varken in tegengestelde richting van die die hij wilde, in sukkel draf van de boerderij wegreed. De toeschouwers lachten, en mijn vader riep om hulp, maar niemand schoot te hulp behalve het varken. Met een schok stond het stil. Mijn vader greep zich vast aan de staart, het varken maakte een achterwaartse beweging, en daar stond mijn vader weer, enigszins wijdbeens alsof er niets was gebeurd. Het varken draaide zich om, voegde zich weer bij de twee andere handlangers. Ze begonnen aan een zegetocht rond de boerderij, waar wij ze met z’n allen uiteindelijk zo ver kregen dat ze weer teruggingen naar hun hok.
In de tijd daarop kwamen de varkens steeds minder vaak buiten. Door het opzoeken van de grenzen van hun vrijheid, raakten ze langzamerhand hun vrijheid kwijt. Mijn vader sprak niet over deze gebeurtenis en als mijn broers en zusjes er stiekem aan refereerden, en ze werden daarop betrapt, kregen ze een opdracht waarmee ze het plezier, dat ze in het belachelijk maken van mijn vader hadden, snel waren vergeten.
Op deze historische dag, dinsdag 12 juni 2018, waarop een akkoord tussen Amerika en Noord-Korea is bereikt, moest ik aan Animal Farm van Orwell denken. Met een iets andere invalshoek, natuurlijk. Maar dit verhaal maakt duidelijk, hoe moeilijk het is symbolen te interpreteren. Want je denkt toch niet dat ….? Nee, dat is te eenvoudig, omdat symbolen als ”varkens” altijd twee kanten hebben. Het “varken” is niet alleen intelligent en dwars, maar mits goed bereid, ook heel erg lekker. Hetzelfde geldt eigenlijk voor kippen. Maar wat is er toch met deze dieren gebeurd? Mochten ze ooit dragers zijn van symbolen, dat zijn ze nu niet meer: nu eten we ze op. Er is maar één kant over van de ooit dubbelzijdige betekenis van het symbool.
Wat er vandaag gebeurde ver weg in Singapore, heeft er alle schijn van dat ook daarvan maar een kant overeind zal blijven: twee “regeringsleiders” die in aanzien erop vooruitgaan. De vraag is of het de vrijheid en democratie ook ten goede komt.
(Het verhaal is gedeeltelijk verzonnen op achtjarige leeftijd, in de schoolbanken van de Tweede klas van de RK Theresia school in Mariënvelde!)
Ik was erg gesteld op de honden die ik dankzij mijn broer heb mogen verzorgen. Ik was vaak alleen en de hond hield mij gezelschap. Ik was dan ook beledigd, toen bleek dat mijn eerste hondje, Robbie, een teef was en zij op een gegeven moment mijn opdrachten niet meer opvolgde. Als een dolle hond liet zij zich door alle rekels, mannetjeshonden, achtervolgen. Met geen geweld was zij nog tot “rede” te brengen. Toen op een nacht de halve deur kapot gebeten werd, omdat de mannetjes zo nodig mijn teef wensten te bezoeken, is de bijl gevallen. Na veel overleg, mocht zij nog één nest welpjes ter wereld brengen, daarna moest ze de deur uit. Van dit nest was één zwart hondje forser uitgevallen dan de rest, een soort koekoeksjong, dat van mij de naam Marco kreeg. Alles werd gecontroleerd: het was een mannetje en het mocht blijven tot er een koper voor hem gevonden was. Deze hond groeide als kool. Er waren mensen die niet meer bij ons thuis durfden te komen. Ik had de hond behalve het apporteren van een tennisbal allerlei andere kunstjes geleerd. Eén van die kunstjes was het happen naar alles wat flapperde zoals mantels van mannen en vrouwen. Ik dacht dat er daarom misschien niemand meer in de hond geïnteresseerd zou zijn en hij altijd bij mij zou kunnen blijven. Ook deze hond moest de deur uit. Hij werd aan een boer ongeveer een kilometer van mijn lagere school af gelegen verkocht. Op een ochtend ontstond er veel onrust in de klas. Ik zat ergens achteraf en hield mij een beetje apart van deze klas die mij niet erg lag. Later zou ik in een klas komen waar ik mij misschien wel ooit eens echt gelukkig heb gevoeld. Maar dat is later. Nu ontstond er beroering in de klas en dat kwam door een beest dat voor de ramen stond te blaffen en springen als het monster van Baskervilles. Dat monster was mijn hond: hij was bij de boer aan wie hij was verkocht weggelopen, en hij had op de geur af mij gevonden in de eerste klas van de lagere school. Ik vraag me nu nog af welke geur ik afscheidde, waardoor de hond wist dat ik daar zat. Ik had echter niet meteen in de gaten dat het mijn hond was. De onderwijzeres gilde door de klas: “Van wie is dat kalf?” Grote honden noemden we een kalf. Toen pas kwam ik uit mijn terneergeslagen houding overeind en zag Marco. Over mijn gezicht kwam een glimlach van het ene oor tot het andere, zo eentje als alleen een clowntje er heeft. Dat maakte de situatie in de klas er niet beter op. Nu de onderwijzeres wist dat de hond van mij was, begon ze niet alleen te gillen, maar gloeide haar hoofd op als een rood lampje. “En jij, jij brengt dat beest naar huis, vlug, en je hoeft niet meer terug te komen, ook.” Dat laatste “ook” laat zich alleen verklaren uit het Achterhoekse dialect, dat voor dit woordje een voorkeur lijkt te hebben. “Maar juffrouw,” antwoordde ik, “die hond is verkocht en hij mag niet meer bij ons op de boerderij komen.” “Je doet maar wat ik je gezegd heb! Hoe je het verder oplost, zal mij een zorg zijn.”
En ik ging naar buiten, de hond kwam aansnellen en liep mij te pletter als een Rataplan van de Daltons. Enigszins beduusd liep ik ermee naar huis, de hond rende buitenzinnig blij met mij mee. Onderweg bedacht ik dat ze mij niet met de hond mochten zien, omdat ze dan zouden denken dat ik hem bij de boer die hem gekocht had, had weggehaald. Daarom verstopte ik de hond op een donker plaatsje in het schuurtje achter de boerderij, waar in de winter de steenkolen lagen opgeslagen. Omdat het eigenlijk een goed afgerichte hond was, gehoorzaamde hij, ook al stond de plek hem niet aan. Toen ik binnenkwam was iedereen erover verbaasd dat ik niet naar school was. “Ik heb vrij gekregen,” zei ik in de overtuiging dat ik niet loog, want ik wilde niet tegen mijn ouders liegen. Even later ging mijn vader naar buiten, ik in zijn voetspoor. En wat doet die stomme hond, nou, wat doet ie? Met een vreugdesprong komt hij uit het schuurtje tevoorschijn en springt bijna mijn vader te pletter. Dat moest je echt niet doen! Mijn niet al te grote vader schreeuwde en daarna liep zijn hoofd zo rood aan dat het me aan een lampje deed denken. Daarna werd de hond afgevoerd. Ze hebben nooit geweten, hoe hij in het schuurtje was gekomen. Daarover bestonden allerlei gezaghebbende theorieën waarin ik geen inspraak had. Na verloop van tijd heb ik het opgegeven de waarheid te vertellen, de hond luisterde beter naar mij dan mijn ouders, broers en zusters naar mij.
Aantekening in de agenda op 15 mei 1956: Marco is kapot!
Als ik me omdraai om de deur naar de tuin op slot te draaien, zie ik een fladderende vlinder, ongeveer ter hoogte van de benedenste kaderrand van het glas in de deur, waar ik vroeger altijd het kopje van Djodjo zag, als ze met enige aandrang vroeg binnengelaten te worden.
Waarom blijft dat beestje daar hangen fladderen? Ik blijf er een poosje gebiologeerd naar staan kijken. Het blijft daar maar steeds hangend naar binnen kijken, net zoals Djodjo dat kon, als je niet vlug genoeg kwam om open te doen.
Ik doe de deur open en zie dat het gevangen zit in een spinnenweb; de spin houdt op enige afstand de vlinder in de gaten om toe te slaan.
Ik haal het web weg en bevrijd de vlinder uit de plakkerige draden van het spinnenweb. Dat lukt met veel moeite. De vlinder zet ik neer op de terrasstenen. Het slaat zijn vleugels samen, recht overeind, om zo onzichtbaar mogelijk te zijn.
Ik loop naar binnen en even later weer naar buiten. De Atalanta is verdwenen, opgegaan in de lucht.
Als ik een dag later de tuin inloop, zie ik op het terras ongeveer op de plek waar ik de vlinder het laatst heb gezien, de Atalanta zitten. De vleugels recht overeind, maar nu vouwt ze haar vleugels heel langzaam plat over de grond. Ik zie hoe mooi ze is, en ze maakt zich mooi voor mij.
Het lijkt een dankbetuiging, omdat ik haar heb gered. Ze is op geen enkele manier bang voor mij. Ze vliegt vlak voor mij op omhoog en gaat op de hoogte van mijn ogen op de muur van het huis zitten, vouwt langzaam haar vleugels naar beneden en weer langzaam overeind, een ballet van een vlinder op nog geen halve meter vlak voor mijn ogen.
Djodjo heb ik niet kunnen redden. Zij was waarschijnlijk de eerste kat die op 9 maart 2020 aan de corona is overleden: haar longen waren helemaal vol water en ze kon geen adem meer halen. Dat ik haar niet heb kunnen redden neemt ze mij niet kwalijk. Ze leeft voort in mijn tuin als een vlinder, een Atalanta, belaagd door spinnen en merels, zoals Djodjo merels en spinnen belaagde. Aan leven komt nooit een eind. En dat is beangstigend!
Zoals al verteld werd op de boerderij het vee aangeduid met “de beesten”. Je zou kunnen denken dat dat denigrerend is bedoeld, dat is het niet. Uit het woord spreekt een zeker respect indertijd voor het leven in vrijheid van het vee. In de betekenis van beest ligt opgesloten, dat het vee op de boerderij af en toe en met mate zijn eigen gang ging. Ze waren nog niet opgesloten in hokken waar ze hun kont niet kunnen keren.
Vreemd heb ik altijd gevonden dat juist de koeien met het woord beest werden aangeduid. Want, dacht ik, als er één dier is dat braaf in het gareel loopt dan is dat wel de koe. Dat idee veranderde op de dag dat mijn vader had bedacht dat ik oud genoeg was om de koeien naar weidegrond iets verder weg aan de overkant van de beek te brengen. De koeien hadden hun voorjaarsdolheid al in de wei dichtbij huis uitgeleefd en nu was het tijd voor een andere weide. De tijd van mijn vader waarin hij als een kleine jongen met een groepje koeien eropuit trok de heide op om ze op open grasplekken te laten grazen, was allang verleden tijd. Maar ik denk dat toen hij mij en mijn broer eropuit stuurde om de koeien naar de weide verderop te brengen, hij terugdacht aan die dagen waarin vrijheid nog heel gewoon was. En hij niet alleen, ook de koe die ik aan de halster meenam – vader: “ach, dat is zo’n braaf beestje, daar zal de jongen geen moeite mee hebben” – dacht eraan terug. De koe ging zo dicht naast me lopen, dat ik dacht dat het vriendjes met me wilde worden. Toen ineens de scheve stap opzij, precies op mijn voet. Ik gilde uit schrik het uit. Vader, die op afstand had staan toezien, en broer snelden te hulp. “Ach, jongen stel je niet aan. Je moet die koe niet zo dichtbij laten komen!” Daarover waren beiden het eens. Even later deed de koe weer een zijwaartse uitval. Ik liet de halster los en de koe gooide de kont omhoog, zwiepte me met de staart in het gezicht, en kwam toen weer naast me lopen. Ik gaf geen krimp. Daarna, kon ik zonder enige moeite de halster terugpakken. Pas bij aankomst bij de nog frisse lenteweide, rukte ze zich weer los, en we hadden erg veel moeite om de halster van haar hals te halen.
De opstandigheid van de koe speelt zich nu in de stal af. Laatst keerde een gekke koe zich tegen mijn broer, dreef hem in het nauw in een hoek van de stal, alsof zij vergeten was koe te zijn en geëmancipeerd was tot stier. De koe had zijn kop tegen de borst van mijn broer gezet: gelukkig had ze geen horens meer. En gelukkig waren er oplettende knechten in de buurt, die mijn broer met veel moeite wisten te ontzetten. De koeien in mijn kindertijd hadden nog namen. En als je moeite had om ze te laten gehoorzamen, riep je hun naam. Maar een koe is geen hond: volgens mij was er geen koe die wist dat zij een naam had. Luisteren deden ze er niet naar. De koeien van nu hebben nummers. En met die nummers wordt in een computer precies bijgehouden of ze nog naar behoren presteren. De beesten zijn vee geworden, een massa; en de boer berijdt een monster, een tractor.
Je vraagt je af wat is er in godsnaam gebeurd: kan de mens echt zichzelf zo slecht besturen? In een fuik gelokt door hebzucht van alle kanten. En de boer weet zich in de hoek gezet en bestuurlijke knechten geven hem een zwiep van de zwans na. Je denkt: wie redt die in de hoek gedreven boer? Niet de beste stuurlui aan de wal. Die hoeven hun huis niet uit! Maar, wie redt hem dan wel? Moeten we ze net als gekke koeien ontruimen?
We hebben een monster geschapen! Hoe komen we er weer vanaf? Die, die zo intelligent zijn, daarvan zie je regelmatig op de televisie dat ze er zelf niets meer van begrijpen. Na veel gestotter en soms een heldere stortbui, valt alles stil. Ze hebben de domme gek kunnen overtuigen, denken ze. Maar het gaat niet alleen om overtuigen! Of, hoe zal ik het zeggen!? Het gaat ook om werkelijkheidsbesef, een open bewustzijn van wat er in de directe natuurlijke omgeving is. Een gesprek: op een vraag sluit het antwoord aan. Het gaat niet om uitgesplitste data van een computer waarmee je domme politieke spelletjes kunt bedrijven. Het gaat om mensen, boeren én politici, en het gebrek aan mensen met een open, niet vervreemd bewustzijn. En zij, de politici, zij gedragen zich als de koe met de halster in een frisse lenteweide: ze vertrappen het gras zonder te grazen in de naam van stikstof. Wie schiet daar nog iets mee op. Je kunt een koe die geen horens meer heeft, niet bij de horens pakken. En het zal veel moeite kosten die koe toch weer te pakken te krijgen. We hebben een bestuurlijk monster gecreëerd en de boer, die zit er boven op.